ECLI:NL:RBLIM:2021:3429

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
C/03/284559/HARK/20-232 21042021
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar in een internationale erfrechtelijke zaak met Duits recht

Op 21 april 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een beschikking gegeven in de zaak van ABN AMRO Bank N.V. tegen de gezamenlijke onbekende erfgenamen van de erflater. De rechtbank is bevoegd om het verzoek te behandelen, aangezien de erflater op Nederlands grondgebied is overleden en zijn laatste woonplaats zich binnen het rechtsgebied van deze rechtbank bevond. De erflater, die de Duitse nationaliteit bezat, had een onderhands testament opgesteld volgens Duits recht, waarin hij zijn nalatenschap regelde. Alle bekende erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen, waardoor de rechtbank werd verzocht om een vereffenaar te benoemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Europese Erfrechtverordening van toepassing is, en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen. De rechtbank oordeelde dat het Duits recht als toepasselijk recht geldt, omdat de erflater dit recht had gekozen in zijn testament. De rechtbank heeft vervolgens de noodzaak van een vereffenaar erkend, gezien de onbeheerde nalatenschap en het belang van de verzoekster, ABN AMRO Bank N.V., als schuldeiser. De rechtbank heeft mr. J. van der Wende benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap, met de opdracht om de benoeming in het boedelregister in te schrijven en bekend te maken in de Nederlandse Staatscourant. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/284559 / HA RK 20-232
Beschikking van 21 april 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. M. van der Meulen,
en
DE GEZAMENLIJKE ONBEKENDE ERFGENAMEN VAN [erflater] ,
belanghebbenden,
niet verschenen.
ABN AMRO Bank N.V. wordt hierna aangeduid als verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 15 producties, ter griffie ingekomen op 4 november 2020.
1.2.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2019 is te [plaatsnaam] overleden de heer [erflater] (hierna erflater), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, laatstelijk wonende aan de [adres] te [plaatsnaam] .
2.2.
Verzoekster heeft een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten met erflater blijkens de notariële akte van [datum] 2019, waarbij een recht van eerste hypotheek is gevestigd op het woonhuis met ondergrond en tuin gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] .
2.3.
De totale vordering van verzoekster bedraagt per 1 november 2020 een bedrag van € 156.220,57.
2.4.
Erflater heeft op [datum testament] 2012 naar Duits recht een onderhands testament opgemaakt op grond waarvan hij heeft beschikt over zijn nalatenschap.
2.5.
Alle bekende erfgenamen hebben de nalatenschap conform Duits recht verworpen.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt samengevat tot:
  • het naar Nederlands recht benoemen van een vereffenaar van de nalatenschap van erflater op grond van artikel 33 Verordening (EU) Nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: Erfrechtverordening) samen met artikel 4:204 lid 1 onderdeel b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
  • het als vereffenaar benoemen van mr. J. van der Wende, kantoorhoudende te Rosmalen;
  • het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking.
3.2.
Met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank Limburg, locatie Roermond stelt verzoekster dat deze rechtbank bevoegd is dit verzoek in behandeling te nemen omdat de goederen van erflater zich op Nederlands grondgebied bevinden en de laatste feitelijke woonplaats van erflater, [plaatsnaam] , is gelegen binnen het rechtsgebied van deze rechtbank.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter

4.1.
Allereerst moet worden beoordeeld of de rechtbank bevoegd is om het onderhavige verzoek te behandelen en welk recht van toepassing is. Het betreft namelijk een internationale zaak omdat de erflater de Duitse nationaliteit heeft.
4.2.
Op 17 augustus 2015 is de Europese Erfrecht verordening (650/2012) (hierna: de verordening) in werking getreden. Vaststaat dat erflater op [overlijdensdatum] 2019 in [plaatsnaam] te Nederland is overleden en dat hij daar ook zijn gewone verblijfplaats had, zodat de verordening van toepassing is.
In artikel 4 van de verordening is bepaald dat de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel. Dit betekent dat in de onderhavige zaak de Nederlandse rechter bevoegd is het verzoek te behandelen.
4.3.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord welke Nederlandse rechter relatief bevoegd is om dit verzoek te behandelen. Op grond van artikel 268 lid 1 Rv is in zaken betreffende nalatenschappen bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. Nu de laatste woonplaats van de overledene in [plaatsnaam] is gelegen, kan deze rechtbank relatieve bevoegdheid ontlenen aan dat artikel.
Toepasselijk recht
4.4.
Omdat onderhavig verzoek een internationaal karakter draagt, moet de rechtbank ook beoordelen welk recht van toepassing is. Uit artikel 83 lid 4 Erfrechtverordening volgt dat als – zoals in dit geval – een uiterste wilsbeschikking is opgesteld vóór 17 augustus 2015 en is opgesteld in overeenstemming met het recht dat de erflater op grond van de Erfrechtverordening had kunnen kiezen, dat recht geldt als het op de erfopvolging toepasselijke recht.
4.5.
Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat erflater een naar Duits recht geldende uiterste wilsbeschikking heeft opgesteld en daarin Duits recht heeft gekozen als het op de erfopvolging toepasselijke recht. De rechtbank leidt dat af uit de artikelen 3 en 7 van het testament waarin respectievelijk wordt verwezen naar de juridische regels inzake erfopvolging en § 2079 Bürgerliches Gesetzbuch.
4.6.
De rechtbank overweegt voorts dat Duits recht op grond van artikel 22 lid 1 Erfrechtverordening behoorde tot de keuzemogelijkheden van erflater omdat erflater op het tijdstip van de rechtskeuze – [datum testament] 2012 – de Duitse nationaliteit bezat. Dit blijkt uit de authentieke akte over huwelijkse voorwaarden van [datum huwelijkse voorwaarden] 2011 waarin staat dat erflater verklaart Duits staatsburger te zijn. Tevens blijkt dit uit de wijziging en aanvulling omtrent de huwelijkse voorwaarden van [datum huwelijkse voorwaarden] 2011 op [wijzigingsdatum huwelijkse voorwaarden] 2019. Daarin staat beschreven dat erflater zich legitimeerde door zijn Duits identiteitsbewijs.
4.7.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de uiterste wilsbeschikking van erflater is opgesteld in overeenstemming met Duits recht. Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat een onderhands testament een rechtsgeldige uiterste wilsbeschikking in Duitsland is op grond van § 2231 lid 2, § 2247 samen met § 2265 en § 2267 Bürgerliches Gesetzbuch.
4.8.
Op basis van hetgeen dat is overwogen in rechtsoverwegingen 4.4 tot en 4.7 oordeelt de rechtbank dat het Duits recht in dit geval het toepasselijke recht is.
Verdere beoordeling van het verzoek
4.9.
Verzoekster is belanghebbende bij het verzoek, omdat zij een schuldeiser van de nalatenschap van erflater is.
Gelet op het bepaalde in artikel 4:206 BW beslist de rechtbank niet eerder op zo’n verzoek dan na verhoor of behoorlijke oproeping van verzoekster, de bekende erfgenamen, de boedelnotaris en de executeur. In de nalatenschap is voor zover bekend geen boedelnotaris of executeur benoemd. De nalatenschap is door alle thans bekende erfgenamen verworpen, zodat de rechtbank heeft afgezien van een mondelinge behandeling.
4.10.
Verzoekster stelt - zo begrijpt de rechtbank - dat deze rechtbank met toepassing van artikel 33 Erfrechtverordening naar Nederlands recht een vereffenaar kan benoemen op grond van artikel 4:204 lid 1 onderdeel b BW omdat het gaat om een onbeheerde nalatenschap waarvan de goederen zich op Nederlands grondgebied bevinden. Aan het verzoek is verder ten grondslag gelegd dat verzoekster, als schuldeiser van de nalatenschap, recht en belang heeft bij de benoeming van een vereffenaar, nu de nalatenschap door verwerping door de erfgenamen niet wordt afgewikkeld en onbeheerd is gebleven. Andere erfgenamen zijn verzoekster onbekend. Een uitgebreid erfgenamenonderzoek, mogelijk ook in Duitsland, kan volgens verzoekster wellicht nog uitkomst bieden, maar zal enige tijd vergen en de nodige kosten met zich meebrengen. Op dit moment is het verzoekster onduidelijk of de nalatenschap dekking biedt voor deze kosten.
4.11.
Vaststaat dat de bekende erfgenamen van erflater de nalatenschap naar Duits recht hebben verworpen. Gesteld noch gebleken is verder dat er een legataris is die rechten heeft met betrekking tot meer dan een nalatenschapsgoed. Of er nog, en zo ja wie, erfgenamen zijn van erflater is thans niet bekend. Nu het Duitse erfrecht op de nalatenschap van erflater van toepassing is, verkrijgt de Duitse staat als erfgenaam de nalatenschap en dat betekent dat Duitsland in beginsel zowel aanspraak op het vermogen in Duitsland (als dat er is) als in Nederland kan doen gelden. Nederland kan op grond van artikel 4:89 BW aanspraak maken op het vermogen gelegen in Nederland. Nu zowel de Duitse als de Nederlandse staat aanspraak op het vermogen gelegen in Nederland kunnen maken, volgt uit artikel 33 van de verordening dat de toepasselijke erfwet niet verhindert dat de staat waar de goederen zich bevinden (Nederland) zijn rechten claimt op de situsgoederen. Het voorgaande betekent dat de goederen in Nederland aan de Nederlandse staat toevallen, onder de voorwaarde dat Nederland toestaat dat eerst de schuldeisers worden voldaan.
4.12.
Door het overlijden van erflater is de hoofdsom van de hypothecaire lening, vermeerderd met rente opeisbaar geworden. De totale vordering van verzoekster bedraagt per 1 november 2020 een bedrag van € 156.220,57. Verzoekster stelt dat zij op grond van artikel 3:268 BW weliswaar gerechtigd is om het onderpand in het openbaar ten overstaan van een notaris te verkopen, maar zij kan in dit geval de executie niet rechtsgeldig aanzeggen omdat de personalia van de erfgenamen immers onbekend zijn zodat het bepaalde in de artikelen 53 en 54 Rv geen uitkomst biedt. Om überhaupt de executie rechtsgeldig aan te kunnen zeggen als bedoeld in artikel 544 lid 1 Rv is verzoekster derhalve gedwongen om een verzoek tot benoeming van een vereffenaar in te dienen.
4.13.
Op grond van artikel 4:204 lid 1 sub a BW kan de rechtbank op verzoek van een belanghebbende een vereffenaar benoemen. Als de nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, kan de rechtbank tot die benoeming besluiten wanneer er geen erfgenamen zijn, wanneer het niet bekend is of er erfgenamen zijn, of wanneer de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en de erfgenamen die bekend zijn haar geheel of ten dele onbeheerd laten.
4.14.
Nu sprake is van een onbeheerde nalatenschap en voldoende is gebleken van een belang van verzoekster bij de benoeming van een vereffenaar, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek als niet onrechtmatig of ongegrond kan worden toegewezen.
4.15.
De in het verzoekschrift voorgestelde tot vereffenaar te benoemen persoon heeft zich schriftelijk bereid verklaard een benoeming als zodanig te aanvaarden. De rechtbank zal overgaan tot benoeming van deze persoon.
4.16.
Aangezien sprake is van een eenzijdig verzoek, acht de rechtbank geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 289 Rv een proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
benoemt mr. J. van der Wende, verbonden aan SWG Advocaten,
kantoorhoudende te 5241 AH Rosmalen aan de Edelweisstraat 5 (Postadres: Postbus 255, 5240 AG Rosmalen),
tot vereffenaar van de nalatenschap van:
[erflater] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
overleden te [plaatsnaam] op [overlijdensdatum] 2019,
laatstelijk gewoond hebbende te [plaatsnaam] aan de [adres] ,
5.2.
draagt de griffier op de benoeming van deze vereffenaar onverwijld in het boedelregister in te schrijven,
5.3.
draagt de vereffenaar op de benoeming bekend te maken in de Nederlandse Staatscourant,
5.4.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CL/GK