ECLI:NL:RBLIM:2021:3445

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
C/03/289269 / FA RK 21-821
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging voogdij wegens slechte financiële bewindvoering en pedagogische zorgen

Op 21 april 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming tegen de oom van de minderjarige. De Raad verzocht om beëindiging van de voogdij van de oom over de minderjarige, omdat deze in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oom niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Dit werd onderbouwd door een slechte financiële bewindvoering en zorgen over de pedagogische capaciteiten van de oom. De minderjarige heeft tijdens de zitting verklaard dat hij instemt met het verzoek tot beëindiging van de voogdij, omdat hij vindt dat de oom niet goed voor hem kan zorgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voogdij van de oom moet worden beëindigd, omdat de situatie al jarenlang problematisch is en er geen verwachting is dat de oom binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 april 2021
Zaaknummer: C/03/289269 / FA RK 21-821
Beschikking beëindiging voogdij
in de zaak van
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad,
tegen:
[de oom] ,hierna te noemen: de oom,
wonend in [woonplaats] .
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 2 maart 2021, ontvangen op
3 maart 2021;
- de aanvullende stukken van de raad, ontvangen op 16 maart 2021.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 april 2021, waar zijn verschenen:
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • de oom;
  • de minderjarige [minderjarige] ;
  • mevrouw [de tante] (hierna te noemen: de tante van [minderjarige] );
  • de bewindvoerder van [minderjarige] , [naam bewindvoerder 1] , als informant;
  • de bewindvoerder van de oom, [naam bewindvoerder 2] , als informant.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 24 maart 2016 zijn de oom en de tante gezamenlijk met de voogdij over [minderjarige] belast.
2.2.
[minderjarige] woont samen met de oom in het voormalig ouderlijk huis.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 14 oktober 2020 is [minderjarige] met ingang van 16 oktober 2020 onder bewind van [naam bewindvoeringsbureau 1] esteld.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 22 januari 2021 is de oom onder bewind van [naam bewindvoeringsbureau 2] gesteld.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De raad verzoekt de voogdij van de oom te beëindigen, omdat dat in het belang van [minderjarige] is. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad verwezen naar het rapport en de daarbij gevoegde stukken.
3.2.
De oom stemt in met het verzoek.
3.3.
De tante stemt in met het verzoek.
3.4.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en is op de zitting gehoord buiten aanwezigheid van de belanghebbenden. [minderjarige] heeft verklaard dat hij instemt met het verzoek. Hoewel de oom goede bedoelingen heeft, kan hij volgens [minderjarige] niet goed een kind opvoeden. [minderjarige] wil daarom dat de voogdij van de oom wordt beëindigd en dat de oom ergens anders gaat wonen. Na afloop van het gesprek met [minderjarige] heeft de kinderrechter de inhoud van het gesprek kort samengevat voor de aanwezigen.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:327, sub a, in samenhang met artikel 1:329 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de rechtbank op verzoek van de raad de voogdij van een natuurlijk persoon beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de voogd niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of;
de voogd het gezag misbruikt.
4.2.
De rechtbank stelt op grond van de rapportage van de raad, met bijlagen, en de verklaringen op de zitting vast dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] staat onder voogdij van de oom en de tante. Sinds het overlijden van de ouders woont [minderjarige] samen met de oom in het voormalig ouderlijk huis. Gebleken is dat er al jarenlang sprake is van een slechte financiële bewindvoering door de oom, waarover de oom geen verantwoording wil afleggen. Als gevolg hiervan is [minderjarige] in 2020 onder bewind gesteld. de bewindvoerder van [minderjarige] heef geconstateerd dat er een fors bedrag van de rekening van [minderjarige] is verdwenen, terwijl de oom daarover geen uitleg kan geven. Ook heeft de oom verzuimd de zorgverzekering van [minderjarige] te regelen. De inschatting is dat de oom niet capabel is financieel beheer en een zelfstandige huishouding te voeren. Er is daarom een verzoek tot ondercuratelestelling van de oom ingediend.
Naast financiële zorgen spelen er echter ook zorgen op pedagogisch vlak. Het is de vraag of de oom voldoende pedagogische vaardigheden heeft. In de thuissituatie is er tussen de oom en [minderjarige] sprake van veel spanningen. [minderjarige] en de oom hebben weinig contact met elkaar en leven langs elkaar heen. [minderjarige] lijkt aan zijn lot overgelaten te worden. De oom lijkt beperkt probleeminzicht te hebben. Het lukt hem niet om bij de sociaal-emotionele behoeftes van [minderjarige] aan te sluiten. Bovendien heeft de oom het voormalig ouderlijk huis niet per
1 april 2021 verlaten, terwijl [minderjarige] en de oom dit eerder (samen met de bewindvoerders) hebben afgesproken en dat ook in het belang van [minderjarige] en omwille van [minderjarige] rust is. Hoewel de oom goede bedoelingen heeft, lukt het hem klaarblijkelijk niet actie te ondernemen en het belang van [minderjarige] voorop te stellen.
4.3.
Gebleken is dat deze problematiek al jarenlang speelt en dat de oom geen (of althans onvoldoende) hulp inschakelt. Gelet hierop is de verwachting niet gerechtvaardigd dat de oom binnen een aanvaardbare termijn weer zelfstandig in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Daarmee is aan het criterium van artikel 1:317 sub a BW voldaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de voogdij van de oom wordt beëindigd. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
4.4.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
beëindigt de voogdij van [de oom] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] , over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.W. Nobis, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021.
JV
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch