Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 22 juli 2020 en de daarin genoemde stukken
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 19 tot en met 27
- de akte overleggen producties 28 en 39 van [eiseres]
- de akte overleggen producties 39 en 40 van [eiseres]
- de mondelinge behandeling op 18 januari 2021
- de pleitaantekeningen van [gedaagden]
2.De feiten
€ 7.500,00 aan commissie voor [naam 3] begrepen. [koper 1] heeft omstreeks 26 augustus 2019 de hengst laten vervoeren naar de Verenigde Staten van Amerika.
3.Het geschil
in conventie
aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade,
vast te stellen en vermeerderd met rente,
proceskosten, vermeerderd met rente,
buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente,
beslagkosten, vermeerderd met rente.
[gedaagden] van € 23.787,35,
nadat door [gedaagden] een bedrag van € 23.787,35 is betaald,
heeft gelegd,
4.De beoordeling
in conventie
De rechtbank zal eerst ingaan op welk deel van de opbrengst aan [eiseres] toekomt. Daarna zal worden ingegaan op de kosten, die daarop in mindering strekken.
€ 57.500,00 dient te worden gedeeld, zodat beide partijen € 28.750,00 toekomt. In totaal krijgt [eiseres] dus € 53.750,00 van de opbrengst. Daarop strekt in mindering het reeds aan [eiseres] betaalde bedrag van € 10.000,00 en de kosten van € 2.756,10 die [eiseres] nog aan [gedaagden] verschuldigd is. De vordering bedraagt volgens [eiseres] derhalve € 40.993,90.
De rekensom luidt als volgt:
22 juli 2020 een bedrag van € 23.787,35 aan [eiseres] voldaan, maar in het dictum van voormeld vonnis stond dat dit bedrag moest worden betaald voor de duur van het geding. Dat betekent in feite dat het als een voorschot werd toegewezen op een in het eindvonnis toe te wijzen (uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) vordering. Een provisioneel vonnis dat een voorlopige voorziening bevat in de vorm van een toekenning van een voorschot op een in een vonnis in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad toegewezen vordering verliest zijn werking en wordt vervangen door de definitieve beslissing in de hoofdzaak (ECLI:NL:HR:2009:BG5056). In dit vonnis krijgt [eiseres] derhalve de definitieve executoriale titel voor het bedrag van € 23.787,35, maar in feite heeft zij dit bedrag al betaald gekregen.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt verder vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, derhalve tot een bedrag van € 2.775,00. In het door [eiseres] gestelde ziet de rechtbank geen reden om een hoger bedrag toe te kennen.
2.228,00(2 punten x tarief € 1.114,00)
Verder heeft [eiseres] als productie 27 nog een nota van de deurwaarder overgelegd voor het betekenen van het vonnis in incident. De proceskosten zijn in het vonnis in incident gecompenseerd. Er bestaat derhalve geen grond om een titel te verlenen om nakosten (kosten van betekening van het vonnis in incident) te kunnen executeren.
€ 1.114,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.114,00). Dat [eiseres] meer kosten heeft moeten maken, blijkt niet uit de overgelegde (beslag)stukken en is niet onderbouwd.
€ 563,00 (0,5 x 2 punten x tarief € 563,00).
- de wettelijke rente over voornoemde bedrag vanaf 6 augustus 2019 tot aan de dag van betaling,
- de wettelijke rente over een bedrag van € 10.000,00, berekend over de periode
- de wettelijke rente over een bedrag van € 23.787,35 berekend over de periode
21 februari 2020 tot en met de dag van volledige betaling,
4 mei 2021. [1]