ECLI:NL:RBLIM:2021:3814

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
8630227 \ CV EXPL 20-3247
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en incassokosten door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De gedaagde had een ziektekostenverzekering afgesloten bij CZ, maar bleef in gebreke met de betaling van de premie, het eigen risico en/of de eigen bijdrage. CZ vorderde een totaalbedrag van € 2.133,36, inclusief rente en kosten, als gevolg van de betalingsachterstand.

De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, een rolbeslissing voor een comparitie van partijen, een akte aan de zijde van CZ en een proces-verbaal van de comparitie die op 26 november 2020 plaatsvond. Tijdens de comparitie erkende de gedaagde de vordering, maar verzocht om een betalingsregeling. CZ was bereid om een regeling te treffen, maar wenste toch een vonnis.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de verschuldigdheid van de hoofdsom had erkend, waardoor het gevorderde bedrag van € 1.823,39 aan hoofdsom toewijsbaar was. Ook de gevorderde wettelijke rente werd toegewezen, aangezien de gedaagde hiertegen geen zelfstandig verweer had gevoerd. Daarnaast werd de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat CZ had voldaan aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van CZ tot op heden waren begroot op € 975,96. Het vonnis werd uitgesproken door de kantonrechter en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8630227 \ CV EXPL 20-3247
Vonnis van de kantonrechter van 28 april 2021
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde N.J.H. Zautsen,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna CZ en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- de akte aan de zijde van CZ
- het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft bij CZ een ziektekostenverzekering afgesloten.
2.2.
[gedaagde] blijft in gebreke met betaling van de premie, het eigen risico en/of de eigen bijdrage.

3.Het geschil

3.1.
CZ vordert – samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.133,36, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert CZ (samengevat) het volgende aan.
CZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens CZ € 1.823,39. Daarnaast is [gedaagde] aan haar de wettelijke rente verschuldigd. CZ berekent de wettelijke rente tot 16 juni 2020 op € 36,46. Voorts stelt CZ dat [gedaagde] aan haar een vergoeding van € 273,51 voor buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering erkend, maar verzoekt een betalingsregeling.
3.4.
CZ verklaart dat zij bereid is om een regeling te treffen, maar wil toch graag een vonnis.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de door CZ gevorderde hoofdsom erkend, zodat het gevorderde bedrag van € 1.823,39 aan hoofdsom toewijsbaar is.
4.2.
[gedaagde] heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat die - als op de wet gegrond - wordt toegewezen.
4.3.
CZ maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ook deze vordering is toewijsbaar aangezien de gemachtigde van CZ de veertiendagenbrief aan [gedaagde] verzonden heeft en [gedaagde] de ontvangst daarvan niet heeft betwist.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 975,96

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.133,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.823,39 vanaf 16 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van CZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 975,96,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC