ECLI:NL:RBLIM:2021:4452

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
8854677 CV EXPL 20-5465
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingsvordering na overlijden huurder met betrekking tot samenwoner

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een ontruimingsvordering van Wonen Zuid tegen [gedaagde partij]. Wonen Zuid, de verhuurder, vorderde ontruiming van de woning die voorheen werd gehuurd door de moeder van [gedaagde partij], die recentelijk was overleden. Na het overlijden van de moeder heeft [gedaagde partij] verzocht om de huur op zijn naam voort te zetten, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde partij] niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden na het overlijden van de huurder een vordering heeft ingesteld om de huur voort te zetten, zoals vereist volgens artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor heeft hij zijn rechten verloren om de huur voort te zetten.

De rechter oordeelde dat [gedaagde partij] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen hem en zijn moeder. De vordering van Wonen Zuid werd toegewezen, en [gedaagde partij] werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van een gebruiksvergoeding en proceskosten. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Wonen Zuid direct kan overgaan tot ontruiming indien nodig.

Dit vonnis benadrukt het belang van het tijdig instellen van een vordering tot huurvoortzetting na het overlijden van een huurder, en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8854677 CV EXPL 20-5465
Vonnis van de kantonrechter van 2 juni 2021
in de zaak van
de stichting
wonen zuid,
gevestigd in Roermond
eisende partij,
gemachtigde Janssen en Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde partij],
wonend in [woonplaats] , aan de [adres] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna Wonen Zuid en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 30 oktober 2020
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is gelast
  • de van de zijde van Wonen Zuid ingekomen nadere producties
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 18 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wonen Zuid verhuurde de woning, gelegen aan de [adres] in [plaatsnaam] (verder te noemen: het gehuurde), aan wijlen de heer [erflater] , de vader van [gedaagde partij] . Na het overlijden van [erflater] , is de huurovereenkomst van rechtswege overgegaan op zijn partner, mevrouw [partner erflater] , de moeder van [gedaagde partij] .
2.2.
[gedaagde partij] is op enig moment (naar eigen zeggen in 2014) in het gehuurde gaan wonen (waar hij sinds 20 mei 2015 ook staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie).
2.3.
Op [overlijdensdatum] is de moeder van [gedaagde partij] overleden. [gedaagde partij] heeft op enig moment daarna telefonisch aan Wonen Zuid verzocht om de huur op zijn naam te mogen voortzetten, doch dit heeft er niet toe geleid dat Wonen Zuid dat verzoek heeft gehonoreerd.
2.4.
[gedaagde partij] is sinds het overlijden van zijn moeder de huur blijven doorbetalen, maar hij heeft niet binnen de in art. 7:268 lid 2 tweede zin BW genoemde termijn van zes maanden na het overlijden van de huurder (zijn moeder) een vordering ingesteld om de huur na die termijn te mogen voortzetten.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Wonen Zuid vordert – kort gezegd –:
een verklaring voor recht, inhoudend dat [gedaagde partij] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft;
de veroordeling van [gedaagde partij] tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 592,05 per maand vanaf november 2020 tot aan de dag van ontruiming;
de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Wonen Zuid wijst er in haar exploot op dat [gedaagde partij] niet binnen de daartoe gestelde termijn een vordering tot huurvoortzetting heeft ingesteld zodat hij (indien hij zulks alsnog doet) niet-ontvankelijk in die vordering moet worden verklaard.
Daarnaast voert Wonen Zuid aan dat geen sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [gedaagde partij] en zijn moeder.
3.3.
[gedaagde partij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens hem heeft hij wel degelijk een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder gevoerd.

4.De beslissing

4.1.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partij] medehuurder (ex art. 7:267 lid 1 BW) is geworden. Wel staat onweersproken vast dat [gedaagde partij] zijn hoofdverblijf in de periode hier van belang in het gehuurde had. Op grond van art. 7:268 lid 2 kon hij dus, indien hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding had gevoerd met de huurder (zijn moeder), de huur voortzetten voor de duur van zes maanden na het overlijden van de huurder en binnen die termijn (in dit geval dus tot en met 11 augustus 2020) een vordering bij de rechter instellen om de huur ook daarna te mogen voortzetten. Vaststaat dat hij dit laatste niet heeft gedaan.
Genoemde termijn is dwingend in die zin, dat overschrijding ervan leidt tot verlies van de rechten uit genoemd artikellid. Reeds om die reden kan het verweer van [gedaagde partij] niet slagen en is de beantwoording van de vraag of hij al dan niet een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder heeft gehad niet (meer) relevant voor de beoordeling van de vordering van Wonen Zuid. Die vordering zal (inclusief de gebruiksvergoeding) worden toegewezen nu – gelet op voorgaande overwegingen – in deze procedure vaststaat dat [gedaagde partij] het gehuurde zonder recht of titel bewoont.
4.2.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Wonen Zuid tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 600,96, bestaande uit € 374,00 aan salaris gemachtigde, € 124,00 aan griffierecht en
€ 102,96 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde partij] zonder recht of titel in de woning gelegen aan de [adres] in [plaatsnaam] verblijft;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin zijnentwege bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Wonen Zuid te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om € 592,05 per maand te betalen vanaf november 2020 tot aan de dag van ontruiming;
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Wonen Zuid tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,96;
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2., 5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RK