In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 juni 2021, vorderde de besloten vennootschap KURA MEERSSEN B.V. betaling van een bedrag van € 5.339,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 641,95. De eisende partij stelde dat er een overeenkomst was gesloten voor de levering en installatie van kunststof gevelelementen en rolluiken in een door de gedaagde partij beheerd gebouw. Er ontstond een geschil over de uitgevoerde werkzaamheden en de betaling, waarbij partijen een minnelijke regeling trachtten te treffen. De gedaagde partij, die als consument werd aangemerkt, bleef echter in gebreke met de betaling van het restantbedrag.
De kantonrechter oordeelde dat er geen schending was van de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht. De vordering van de eisende partij werd als onvoldoende betwist toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelde vast dat er geen kosteloze aanmaning had plaatsgevonden conform artikel 6:96 lid 6 BW, waardoor deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 896,85 werden begroot, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing van de kantonrechter hield in dat de gedaagde partij een totaalbedrag van € 5.980,95 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 23 september 2020, en dat de gedaagde partij ook in de kosten van de procedure werd veroordeeld. Het vonnis wees het meer of anders gevorderde af.