ECLI:NL:RBLIM:2021:4754

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
9218465 CV EXPL 21-2466
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering werknemer wegens onduidelijke grondslagen en berekeningen

In deze zaak, die op 14 juni 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde de eiser, een werknemer, betaling van achterstallig loon van zijn werkgever, de gedaagde besloten vennootschap. De werknemer was sinds 1 september 2018 in dienst als internationaal chauffeur en had zich in januari 2021 ziekgemeld. Na zijn ziekmelding had de werkgever het loon tijdelijk stopgezet, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon over de eerste 16 weken van 2021, vermeerderd met wettelijke verhogingen en proceskosten.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de werknemer onnavolgbaar waren. De eiser had in zijn dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijke en onderbouwde stellingen gepresenteerd. Er waren tegenstrijdigheden in de gepresenteerde bedragen en de grondslagen van de vorderingen waren onduidelijk. De kantonrechter merkte op dat de werknemer niet in staat was geweest om zijn vorderingen helder te formuleren, wat leidde tot de conclusie dat de vorderingen moesten worden afgewezen.

De kantonrechter heeft de werknemer, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de werkgever, die zijn kosten begrootte op € 747,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 9218465 CV EXPL 21-2466
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 juni 2021
inzake
[eiser],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. M.E. Cuppen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudend aan de [adres 2]
,
gedaagde,
gemachtigde mr. dr. M.E.V. van Krieken-Boersma.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 14,
  • de op voorhand door [gedaagde] toegezonden producties 1 tot en met 13,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 7 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 september 2018 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van internationaal chauffeur tegen een loon van laatstelijk € 2.457,12 bruto per vier weken. (productie 1 bij dagvaarding)
2.2.
[eiser] heeft zich op enig moment in januari 2021 ziekgemeld. [gedaagde] heeft nadien het loon tijdelijk stopgezet. Inmiddels zijn de arbeidsverhoudingen verstoord geraakt. Mediation heeft niet tot een oplossing geleid.
2.3.
[eiser] vordert kort samengevat veroordeling van [gedaagde] tot betaling van achterstallig loon over de weken 1 tot en met 16 van 2021, vermeerderd met de (maximale) wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW, alsmede betaling van de proceskosten en nakosten.
2.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
2.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het is aan [eiser] zijn stellingen richting de kantonrechter en de wederpartij duidelijk te maken en te onderbouwen. In het voortraject heeft [eiser] in de e-mailcorrespondentie geen bedragen genoemd. De conceptdagvaarding bevat knip- en plakwerk; daarin staan bedragen doorgestreept die op een andere zaak betrekking hebben, zijn geen bedragen genoemd die [eiser] in de onderhavige zaak van [gedaagde] wenst te vorderen en wordt zelfs een andere procespartij genoemd. Ook de originele dagvaarding bevat onduidelijkheden. Zo wordt onder randnummer drie van de dagvaarding gesproken over een nettoloon van € 2.457,12 per vier weken terwijl in productie 2 van de dagvaarding waarnaar verwezen wordt dit als bruto bedrag staat vermeld. De ene keer spreekt [eiser] over een betaling van loon per vier weken en de andere keer over de 25ste van de maand. Verder zijn (onder meer) de berekeningen van de door [eiser] genoemde bedragen onbegrijpelijk.
3.2.
De door [eiser] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingenomen stellingen hebben het zicht op de zaak beslist niet verhelderd. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de omstandigheid dat [eiser] niet helder is over hetgeen hij nu precies vordert en de grondslag(en) van zijn vorderingen. [eiser] neemt steeds andere tegenstrijdige standpunten in. Waar [eiser] in de dagvaarding lijkt te stellen dat [gedaagde] geen overuren heeft uitbetaald, wordt bij gelegenheid van de mondelinge behandeling de stelling ingenomen dat [gedaagde] vijf van de zeven overuren heeft uitbetaald. [eiser] laat vervolgens na hoe twee overuren per week kunnen leiden tot een gevorderde maandelijkse vergoeding van € 558,99 bruto. Na herhaaldelijk door de kantonrechter daarnaar gevraagd te hebben, vermindert [eiser] dienaangaande zijn vordering, maar laat na te vermelden tot welk bedrag. Het is niet aan de kantonrechter om dit uit te rekenen. Verder heeft [eiser] tegenstrijdige stellingen ingenomen over welke periode de betaling is opgeschort.
3.3.
Het vorenstaande brengt met zich dat de vorderingen van [eiser] onnavolgbaar zijn, de grondslagen onduidelijk zijn gebleven en niet duidelijk is hoe de berekeningen zijn gemaakt. Nu [eiser] ook tijdens de mondelinge behandeling er niet in geslaagd is zijn stellingen voldoende te verhelderen, zullen zijn vorderingen worden afgewezen.
3.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 747,00 salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de aan de zijde van [gedaagde] gevallen proceskosten, begroot op € 747,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en is in het openbaar uitgesproken.
CJ