In deze zaak, die op 14 juni 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde de eiser, een werknemer, betaling van achterstallig loon van zijn werkgever, de gedaagde besloten vennootschap. De werknemer was sinds 1 september 2018 in dienst als internationaal chauffeur en had zich in januari 2021 ziekgemeld. Na zijn ziekmelding had de werkgever het loon tijdelijk stopgezet, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon over de eerste 16 weken van 2021, vermeerderd met wettelijke verhogingen en proceskosten.
De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de werknemer onnavolgbaar waren. De eiser had in zijn dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijke en onderbouwde stellingen gepresenteerd. Er waren tegenstrijdigheden in de gepresenteerde bedragen en de grondslagen van de vorderingen waren onduidelijk. De kantonrechter merkte op dat de werknemer niet in staat was geweest om zijn vorderingen helder te formuleren, wat leidde tot de conclusie dat de vorderingen moesten worden afgewezen.
De kantonrechter heeft de werknemer, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de werkgever, die zijn kosten begrootte op € 747,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs.