3.3Het oordeel van de rechtbank
03.250540.19:
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft – samengevat weergegeven – als volgt verklaard. Op 12 juni 2019 kwam aangever zijn ex-vriendin [naam 1] tegen in een coffeeshop te Roermond. Toen hij de coffeeshop verliet en richting zijn auto liep, kwam [naam 1] op hem af en sloeg hem op zijn kaak. Vervolgens voelde aangever dat hij een trap van achteren kreeg waardoor hij op zijn rug op de grond viel, waarna de verdachte op zijn borst ging zitten. Toen aangever zich probeerde af te weren, begon [naam 1] op hem in te trappen. Van de verdachte kreeg aangever vuistslagen in zijn gezicht. Hij kreeg stoten en trappen en op een gegeven moment was hij “weg”, waarna hij weer wakker werd.
Verbalisanten [naam 2] en [naam 3] die de aangifte hebben opgenomen, omschrijven in het proces-verbaal van aangifte het letsel dat bij aangever zichtbaar is als volgt: bij het strottenhoofd een lichtelijke bloeduitstorting, bloeduitstortingen, schaaf en kraswonden op de schouderbladen, een bloeduitstorting achter het linker oor en de linker slaap. De oogkas is blauw, rood en paars gekleurd. Het ooglid is opgezwollen, en hangt een beetje.Bij de aangifte zijn ook foto’s van het letsel gevoegd.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden van het incident op 12 juni 2019 getoond. Op deze camerabeelden neemt de rechtbank waar dat aangever vanuit de coffeeshop richting zijn auto loopt en de deur wil opendoen. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat medeverdachte [naam 1] richting aangever loopt wanneer aangever naast zijn auto staat. De rechtbank neemt waar dat [naam 1] aangever een paar keer tegen zijn gezicht slaat, waarna de verdachte in beeld komt en aangever naar de grond werkt door – terwijl hij zich achter aangever bevindt – de benen onder zijn lichaam weg te schoppen. Aangever valt hierdoor op zijn rug op de grond. De rechtbank neemt waar dat de verdachte op de borst van aangever gaat zitten en aangever tegen zijn gezicht en hoofd slaat. Ook neemt de rechtbank waar dat [naam 1] ondertussen met haar voet schopt in de richting van het hoofd van aangever. Voorts neemt de rechtbank waar dat de verdachte zijn handen in de buurt van de keel van aangever houdt. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat de verdachte opstaat, aangever nogmaals tegen zijn hoofd slaat en dan wegloopt. Ook medeverdachte [naam 1] loopt weg. Tot slot neemt de rechtbank waar dat aangever opstaat.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf herkent op de getoonde camerabeelden en dat het klopt dat hij aangever van achteren naar de grond heeft gewerkt, vervolgens op aangever is gaan zitten, aangever bij de kraag heeft gepakt en aangever heeft geslagen met zijn vuist in het gezicht en tegen het hoofd.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat medeverdachte [naam 1] de confrontatie met aangever opzoekt en het gevecht met hem aangaat door hem te slaan. Vervolgens komt de verdachte aanlopen en ziet dat er tussen zijn vriendin [naam 1] en aangever een gevecht gaande is. De verdachte gaat hier op af, schopt aangever onderuit en gaat bovenop aangever zitten. De verdachte slaat aangever meermalen in zijn gezicht en tegen zijn hoofd, terwijl [naam 1] ondertussen in de richting van het hoofd van aangever schopt. Hoewel aangever heeft verklaard dat de verdachte hem bij zijn keel heeft gepakt en zo hard heeft gedrukt tot aangever geen lucht kreeg en hij wegviel, kan de rechtbank op basis van de camerabeelden niet vaststellen dat de verdachte aangever daadwerkelijk bij zijn keel vastpakt en op deze keel drukt en/of de keel dichtknijpt aangezien op de camerabeelden slechts te zien is dat de verdachte zijn hand(en) in de buurt van aangevers keel houdt. Gelet hierop kan de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij aangever slechts bij zijn kraag vasthield en niet bij zijn keel, juist zijn. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden evenmin vaststellen dat de medeverdachte aangever tegen zijn hoofd schopt. Enkel kan worden vastgesteld dat zij in de richting van aangevers hoofd schopt, maar of zij aangevers hoofd ook raakt is niet voldoende duidelijk te zien. De verdachte zal van deze handelingen dan ook partieel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de kwalificatie van de gedragingen van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot het oordeel dat er bij de bewezen verklaarde handelingen sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachten op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opzet hadden. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Over de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging overweegt de rechtbank dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte verrichte handelingen jegens aangever kunnen worden aangemerkt als een bijdrage van voldoende gewicht aan het door [naam 1] gestarte geweld jegens aangever. Tussen de verdachte en de medeverdachte [naam 1] was naar uiterlijke verschijningsvorm sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. [naam 1] is het gevecht gestart, waarna de verdachte haar “te hulp schoot” door aangever naar de grond te werken en hem onder controle te brengen waardoor zowel de verdachte als [naam 1] vervolgens geweld konden blijven uitoefenen op aangever. Gelet op deze samenwerking is de verdachte ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het, in de tenlastelegging vermelde, geweld voor zover dat niet door hem maar door zijn medeverdachte is gepleegd.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot een bewezenverklaring van de subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
03.321465.20:
Feit 1: bewijsmiddelen
Verbalisant nr. 1064342 heeft aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte. Hij heeft – samengevat weergeven – verklaard dat hij op 18 december 2020 te Maastricht samen met collega verbalisant nr. lbz00554 een controle uitvoerde van de inzittenden van een personenauto. Aangever controleerde de identiteitsgegevens van de bestuurder, zijnde de verdachte. Aangever zag dat de verdachte hem tijdens deze controle met zijn mobiele telefoon aan het filmen was via Snapchat. Aangever hoorde de verdachte – al filmend – zeggen: “Wie kan mij het adres van deze man bezorgen?" en zag dat de verdachte op zijn telefoon meerdere contacten aanklikte en het filmpje verstuurde. Omdat het aangever ambtshalve bekend is dat de verdachte zich bezig houdt met zware criminaliteit, vermoedde hij dat als de verdachte achter zijn adres zou komen, hij represailles zou nemen.Na beëindiging van de controle, liep aangever terug naar zijn dienstauto. Collega verbalisant nr. lbz00554 beëindigde de controle van de bijrijder en liep ook terug naar de dienstauto. Onderweg naar de dienstauto hoorde hij de verdachte in hun richting roepen: “Ik heb in 2008 al eens een auto van een collega laten ontploffen.”Dit vertelde hij in de dienstauto tegen verbalisant nr. 1064342 . Gezien het feit dat de verdachte al eens een auto van een collega heeft opgeblazen c.q. in brand heeft gestoken, is aangever erg bang dat de verdachte dit ook bij hem zal doen.
Bij het Team Criminele Inlichtingen is op 18 december 2020 een filmpje van social-media binnengekomen, waarop te zien is dat de verdachte een beloning uitlooft voor de persoon die de politieagent op het filmpje herkent en de gegevens van die politieagent aan de verdachte bekend maakt. Op het filmpje is de "social-media naam” van de verdachte te zien, namelijk “ [verdachte] ”. Over het filmpje is de volgende tekst gemonteerd: “2000 € euro voor deze agent, werkende in Maastricht, z’n adres familie mag ook!!!”.
Inspecteur [naam 4] werd op 19 december 2020 door een kennis geconfronteerd met dit filmpje, welk filmpje deze kennis op Instagram had gezien.Van dit filmpje is een screenshot gemaakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend voormeld filmpje te hebben opgenomen, voormelde tekst erbij te hebben geplaatst en het filmpje te hebben verspreid op internet. Ook heeft de verdachte bekend dat hij naar de agent heeft geroepen dat hij in 2008 al eens een auto van een collega had opgeblazen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte verbalisant nr. 1064342 heeft gefilmd, tijdens dit filmen zei “wie kan mij het adres van deze man bezorgen” en dit filmpje op het internet heeft verspreid met daarbij gevoegd de tekst “2000 € euro voor deze agent, werkende in Maastricht, z’n adres familie mag ook!!!” Ook stelt de rechtbank vast dat de verdachte naar verbalisant nr. lbz00554 heeft geroepen dat hij in 2008 al eens een auto van een collega heeft laten ontploffen, hetgeen vervolgens via verbalisant nr. lbz00554 ter ore is gekomen van verbalisant nr. 1064342.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden, en zeker wanneer deze in onderlinge samenhang worden bezien, een bedreiging oplevert.
De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens het gegeven dat de aangever er ambtshalve van op de hoogte was dat de verdachte een bekende was in het zwaardere criminele milieu en geweld niet schuwde. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit.
Feiten 2 en 3
De rechtbank acht deze ten laste gelegde feiten bewezen. De rechtbank zal, gelet op de omstandigheid dat de verdachte heeft bekend de ten laste gelegde feiten te hebben begaan en er geen vrijspraak is bepleit voor deze feiten, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2021;
- een proces-verbaal van bevindingen in verband met de doorzoeking van de woning [adres 2] te Roermond d.d. 20 december 2020, p. 69 en 70 van de doornummering;
- een proces-verbaal van het team forensische opsporing, betreffende een onderzoek naar een revolver (goednummer 1379599) en naar munitie (goednummer 1379597) d.d. 23 december 2020, p. 75 t/m 77 van de doornummering.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam 1] heeft gepleegd, zodat de rechtbank tot een bewezenverklaring van deze feiten komt in die zin dat de verdachte ze alleen heeft gepleegd.
Feit 4: bewijsmiddelen
Op 18 december 2020 is de woning van medeverdachte [naam 1] aan de [adres 2] te Roermond doorzocht, waarbij in de slaapkamer, in de opbergruimtes onder de matrassen van het bed, plastic tassen zijn aangetroffen waar een sterke hennepgeur van af kwam.De inhoud van deze tassen is onderzocht door verbalisanten [naam 5] en [naam 6] . Zij herkenden de inhoud van de tassen als hennep aan de kleur, geur en verschijningsvorm. Het totale bruto gewicht van de tassen betrof 4092 gram.
De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn vriendin [naam 1] samenwoont op het adres [adres 2] te Roermond en dat de aangetroffen hennep van hem was.Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoons van de verdachte en van medeverdachte [naam 1] . Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de medeverdachte [naam 1] op 6, 7 en 11 december 2020 filmpjes en foto’s heeft gestuurd aan de verdachte waarop henneptoppen en een stapel cash geld te zien zijn.Ook zijn op de telefoon van [naam 1] chatgesprekken aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in hennep. Dit betreft een chatgesprek met een onbekende, alsmede een chatgesprek tussen de verdachte en de medeverdachte.
Conclusie
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam 1] , opzettelijk ruim 4 kg hennep aanwezig heeft gehad in hun woning te Roermond, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring van dit feit.