ECLI:NL:RBLIM:2021:4928

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
9113368 \ CV EXPL 21-1680
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van een huurovereenkomst wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en een verhuurder. De huurder, [gedaagde], had een huurachterstand van meer dan acht maanden, wat leidde tot een vordering van de verhuurder, [eiser], tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De huurovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd met een minimum van drie jaar, en de huurder had in totaal € 9.400,- aan huurachterstand opgebouwd. De huurder erkende dat hij tekortgeschoten was in zijn betalingsverplichtingen, maar voerde aan dat de achterstand slechts vier maanden bedroeg en dat hij in financiële problemen verkeerde.

De kantonrechter oordeelde dat de huurder onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij slechts vier maanden huur niet had betaald. De rechter stelde vast dat de huurder een huurachterstand had van € 7.100,- tot 1 april 2021 en dat deze achterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter wees de vorderingen van de verhuurder toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de huurder om tijdig huur te betalen en de gevolgen van een aanzienlijke huurachterstand, waarbij de rechter de belangen van de verhuurder beschermt door ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9113368 \ CV EXPL 21-1680
Vonnis van de kantonrechter van 16 juni 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde gerechtsdeurwaarder J.M.H.C. Haenen,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
[adres] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen worden [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 maart 2021 met producties 1 tot en met 4,
- de schriftelijke weergave (antwoord) van 31 maart 2021,
- één ongenummerde productie van [eiser] , ter griffie ontvangen op 23 april 2021,
- één ongenummerde producties van [eiser] , ter griffie ontvangen op 18 mei 2021,
- de ter zitting door [eiser] overgelegde ongenummerde productie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 26 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiser] een woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [woonplaats 2] , aan het adres [adres] (verder: het gehuurde). De maandelijks bij voortuitbetaling verschuldigde huur bedraagt € 1.150,-. De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een minimum van 3 jaar, ingaande op 1 juni 2020 (productie 1 bij dagvaarding).
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde] op 7 augustus 2020, 2 november 2020 en 7 december 2020 verzocht tot betaling van de openstaande huur (productie 4 bij dagvaarding). Bij exploot van 15 maart 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiser] [gedaagde] gesommeerd € 9.606,01 te betalen, uiterlijk de zestiende dag na betekening van het exploot.
2.3.
Op de datum van dagvaarding bestond er een huurachterstand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. ontbindt, althans ontbonden verklaart, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst op grond van ernstige toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van een verbintenis,
b. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter, naar goede justitie te bepalen termijn, voormeld gehuurde te verlaten en te ontruimen met de zijnen/haren en het zijne/hare en met overgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
c. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen kwijting te betalen terzake voorschreven verschuldigde som van € 10.528,50 zijnde tot 1 april 2021 geleden huurderving alsmede de buitengerechtelijke incassokosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en
€ 1.150,- of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zal zijn toegelaten, voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf 1 april 2021 zolang het gehuurde door gedaagd niet is ontruimd en ter vrije beschikking van [eiser] gesteld, terzake van de te lijden huurderving,
d. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten,
Subsidiair
[gedaagde] veroordeelt om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de som van
€ 10.528,50 ter voldoening der achterstallige huurpenningen en buitengerechtelijke incassokosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening en [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichting om de huurprijs te voldoen. In de dagvaarding staat dat [gedaagde] voor de maanden juni 2020 tot en met maart 2021 in totaal € 2.000,- aan betalingen (aan huur) heeft gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling stelt [eiser] dat ook de maanden april 2021 en mei 2021 onbetaald zijn gebleven, dat [gedaagde] tot dan (in totaal) € 2.100,- (aan huur) heeft betaald en [eiser] over de maanden juni 2020 en juli 2020 geen huur verschuldigd was daar deze bij aanvang van de huurovereenkomst - in ruil voor het doen van klussen aan het gehuurde - door [eiser] reeds zijn kwijtgescholden. De openstaande huur ziet ten tijde van de mondelinge behandeling op een bedrag van € 9.400,- en daarmee op een huurachterstand van ruim 8 maanden. Deze huurachterstand rechtvaardigt, aldus [eiser] , ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij tekortgeschoten is het betalen van de huur. De achterstand bedraagt, aldus [gedaagde] , vier maanden (de schriftelijke weergave (antwoord) van
31 maart 2021). De achterstand is ontstaan doordat [gedaagde] in financieel zwaar weer verkeert. [gedaagde] heeft tot 2019 in Spanje gewoond, heeft bij terugkomst in Nederland
lange tijd ‘zwart’ moeten werken omdat dit de enige mogelijkheid was om zijn gezin te onderhouden en - nu hij ‘wit’ werkt - is er loonbeslag gelegd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen uit een overeenkomst aan de wederpartij de bevoegdheid die overeenkomst te ontbinden - bij een huurovereenkomst van woonruimte: door de rechter te doen ontbinden (artikel 7:231 BW) - tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarbij is het in beginsel aan de schuldenaar (de huurder) om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die kunnen leiden tot het oordeel dat de ontbinding met het gevolg daarvan (de ontruiming) niet gerechtvaardigd is.
4.2.
De tekortkoming die aan de vordering tot ontbinding ten grondslag is gelegd, is op zichzelf niet van bijzondere aard of geringe betekenis. Op de huurder rust immers de (hoofd)verplichting tot betaling van de huur. [gedaagde] voert aan dat de huurachterstand vier maanden bedraagt ten tijde van de dagvaarding. [eiser] betwist dit gemotiveerd. [gedaagde] laat na zijn (bevrijdend) verweer dat hij maar vier huurbetalingen niet heeft verricht, nader te onderbouwen, en het blijft zijdens hem dan ook bij een blote stelling. In het kader van het door [gedaagde] aangevoerde had het op zijn weg gelegen zijn stelling nader te onderbouwen door het overleggen van stukken zoals bankafschriften of kwitanties van contante betalingen waaruit blijkt dat de huur wel is voldaan en desnoods van concrete mededelingen wanneer hij welke maand huur heeft betaald. Nu [gedaagde] dit niet heeft gedaan, heeft hij onvoldoende aangevoerd en komt de kantonrechter niet toe aan een bewijsopdracht. De kantonrechter neemt dan ook als vaststaand feit aan dat [gedaagde] een huurachterstand heeft van € 7.100,- en daarmee van ruim zes maanden op datum van dagvaarding, en van € 9.400,- en daarmee van ruim acht maanden op de datum van de zitting.
4.3.
De aangevoerde financiële omstandigheden - wat daar verder ook van zij, immers blijft het ook hier bij een blote stelling en laat [gedaagde] na hiervan enig bewijs te overleggen - zijn omstandigheden die in de persoonlijke risicosfeer van [gedaagde] zijn gelegen en zijn niet zo bijzonder dat zij aan de beslissing tot ontbinding (en ontruiming) in de weg moeten staan.
4.4.
De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde worden toegewezen. De termijn voor ontruiming wordt, als gebruikelijk en op aan de redelijkheid ontleende gronden, bepaald op 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
4.5.
Toewijsbaar is ook de huurachterstand, tot het ter zitting vastgestelde bedrag van
€ 7.100,- tot 1 april 2021 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (15 maart 2021).
4.6.
De zogenoemde veertiendagenbrief van [eiser] voldoet aan de wettelijke vereisten zodat ook de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn, echter slechts tot een bedrag van € 883,30 (inclusief btw) nu ter zitting is gebleken dat de bij dagvaarding gevorderde hoofdsom (ivm de kwijtschelding van de maanden juni 2020 en juli 2020 en de reeds betaalde huur) niet correct was berekend.
4.7.
Ingevolge artikel 7:225 BW is de huurder na de ontbinding, tot en met de maand van ontruiming, een bedrag gelijk aan de huurprijs verschuldigd, zodat ook die vordering wordt toegewezen. Afgewezen wordt de vermeerdering van dit maandelijkse bedrag met de wettelijke huurverhoging, daar geen sprake is van een huurprijs maar van schadevergoeding.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht € 240,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.092,01

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst op grond van ernstige toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van een verbintenis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde staande en gelegen te [woonplaats 2] , [adres] te verlaten en te ontruimen met de zijnen/haren en het zijne/hare en met overgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 7.100,-, zijnde tot 1 april 2021 geleden huurderving en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 883,30 en de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf datum dagvaarding (15 maart 2021) tot aan de dag der algehele voldoening en € 1.150,- voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf 1 april zolang het gehuurde door gedaagd niet is ontruimd en ter vrije beschikking van [eiser] gesteld, terzake van de te lijden huurderving,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.092,01,-,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.
type: KH