Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is op 25 januari 2018 (voorwaardelijk) ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Hij oefende sindsdien de praktijk uit als advocaat-stagiair in het arrondissement Limburg. Op 17 februari 2019 is verzoeker vanwege ziekte uitgevallen. Op 22 februari 2021 heeft verzoeker zich hersteld gemeld bij zijn patroon en bij de Raad van de Orde.
3. Bij het bestreden besluit heeft de Algemene Raad verzoeker met ingang van
16 juni 2021 van het tableau geschrapt. De Algemene Raad heeft dit gedaan, omdat de Raad van de Orde geen stageverklaring aan verzoeker heeft verstrekt en verzoeker geen bewijs kan overleggen dat hij het examen van de beroepsopleiding met gunstig gevolg heeft afgelegd. Artikel 8c, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet schrijft namelijk voor dat advocaten van het tableau worden geschrapt als zij gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk ingeschreven hebben gestaan zonder dat de verklaring bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, van de Advocatenwet kan worden overgelegd of zonder dat het bewijs kan worden overgelegd dat met gunstig gevolg het in artikel 9c van de Advocatenwet bedoelde examen is afgelegd.
4. Verzoeker is het niet eens met het besluit van verweerder. Volgens verzoeker hangt het bestreden besluit samen met het besluit van 2 juni 2021 van de Raad van de Orde waarbij zijn verzoek om verlenging van zijn advocaatstage is afgewezen. Verzoeker betoogt dat de Raad van de Orde zijn verzoek om verlenging van de advocaatstage ten onrechte heeft afgewezen en dat de Algemene Raad hem - in het verlengde daarvan - ten onrechte van het tableau heeft geschrapt.
5. In deze procedure gaat het om de vraag of het bestreden besluit moet worden geschorst tot op het daartegen gemaakte bezwaar door de Algemene Raad is beslist, zoals verzoeker heeft verzocht.
Is voldaan aan de vereisten om een voorlopige voorziening te treffen?
6. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond. Indien de voorzieningenrechter het besluit van de Raad van de Orde schorst waarbij het verzoek van verzoeker om zijn advocaatstage te verlengen is afgewezen, trekt de Algemene Raad het bestreden besluit namelijk in. Indien de Algemene Raad het bestreden besluit niet intrekt, kan verzoeker de komende vijf jaar niet meer als advocaat op het tableau worden ingeschreven.
8. Het voorgaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit verband moet de voorzieningenrechter beoordelen of de Algemene Raad verzoeker terecht van het tableau heeft geschrapt.
Heeft de Algemene Raad verzoeker terecht van het tableau geschrapt?
9. Verzoeker stelt dat het bestreden besluit samenhangt met het besluit van de Raad van de Orde van 2 juni 2021 waarbij zijn verzoek om zijn advocaatstage te verlengen is afgewezen. Volgens verzoeker heeft de Raad van de Orde dit verzoek ten onrechte afgewezen. In dit verband voert hij aan dat hij tijdens zijn stageperiode is uitgevallen wegens ziekte en er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zijn stageperiode verlengd zou worden nadat hij hersteld was. Daarnaast is het besluit van de Raad van de Orde volgens verzoeker niet in overeenstemming met - de voorzieningenrechter begrijpt - artikel 12, eerste lid, van de Beleidsregel stage en patronaat. Ook voert verzoeker aan dat hij in zijn e-mail van 11 mei 2021 niet om verlenging van zijn advocaatstage tot 1 oktober 2021, maar om een gesprek heeft verzocht.
10. De voorzieningenrechter heeft vandaag ook uitspraak gedaan in de zaak waarin verzoeker heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen die betrekking heeft op het besluit van de Raad van de Orde van 2 juni 2021 (zaaknummer ROE 21/1451). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij heeft geoordeeld dat verzoeker in zijn e-mail van 11 mei 2021 om verlenging van zijn advocaatstage heeft verzocht (rechtsoverweging 12.), dat de Raad van de Orde dit verzoek mocht afwijzen (rechtsoverwegingen 14. tot en met 16.) en dat verzoeker er niet gerechtvaardigd om mocht vertrouwen dat zijn stageperiode verlengd zou worden nadat hij hersteld was (rechtsoverweging 17.). Wat betreft de vraag wat het afwijzen van het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak met zaaknummer ROE 21/1451 voor deze zaak betekent, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11. Artikel 8c, aanhef en onder c, van de Advocatenwet bepaalt dat de secretaris van de Algemene Raad de advocaat die op het tableau is ingeschreven schrapt in geval hij, hetzij onafgebroken, hetzij met onderbrekingen, gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat ingeschreven heeft gestaan
- zonder dat de Raad van de Orde in het arrondissement de verklaring heeft verstrekt dat de stagiair zijn stage met gunstig gevolg heeft voltooid of
- zonder dat het bewijs kan worden overgelegd dat met gunstig gevolg het in artikel 9c van de Advocatenwet bedoelde examen is afgelegd.
De Algemene Raad heeft geen beleidsvrijheid bij het nemen van een besluit tot schrapping van een advocaat van het tableau. Hij moet tot schrapping overgaan, indien de betreffende advocaat niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 8c, aanhef en onder c, van de Advocatenwet stelt. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter moet toetsen of de Algemene Raad verzoeker terecht van het tableau heeft geschrapt.
Verzoeker is op 25 januari 2018 (voorwaardelijk) ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Op het moment dat de Algemene Raad het bestreden besluit nam, stond verzoeker gedurende een periode van ruim drie jaar voorwaardelijk ingeschreven op het tableau. De Raad van de Orde had verzoeker op dat moment geen stageverklaring verstrekt. Evenmin kon verzoeker op dat moment een bewijs overleggen dat hij het examen van de beroepsopleiding met gunstig gevolgd heeft afgelegd. Integendeel: ten tijde van de behandeling ter zitting bleek dat verzoeker nog vier examens moet afleggen en deze examens op dit moment nog niet (allemaal) mag afleggen, omdat hij nog een deel van het onderwijs moet volgen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de Algemene Raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 8c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Advocatenwet op verzoeker van toepassing is. De Algemene Raad heeft verzoeker - in het verlengde daarvan - terecht van het tableau geschrapt.
12. Artikel 8c, vierde lid, van de Advocatenwet bepaalt dat de schrapping geschiedt met ingang van een tijdstip dat ten minste twee maanden en ten hoogste zes maanden na de datum van de beschikking waarbij de advocaat van het tableau is geschrapt. In het bestreden besluit is overwogen dat de Algemene Raad een vaste en strikte gedragslijn hanteert die inhoudt dat in verband met de rechtszekerheid zo snel als mogelijk moet worden overgegaan tot schrapping. Het is voor de rechtszoekende namelijk van belang dat deze zo spoedig mogelijk weet of hij zich moet laten bijstaan door een andere advocaat. In dit geval heeft de Algemene Raad bepaald dat verzoeker vanaf 16 juni 2021 - twee maanden na het besluit waarbij hij van het tableau is geschrapt - van het tableau wordt geschrapt. In het bestreden besluit is overwogen dat de Algemene Raad voor deze termijn heeft gekozen, omdat verzoeker de praktijk al ruim twee jaar niet meer uitoefende. Dit maakt dat de Algemene Raad er vanuit mocht gaan dat er geen dringende cliëntbelangen zijn die nopen tot een langere termijn dan twee maanden voordat de schrapping van het tableau wordt geëffectueerd. Verzoeker heeft dit standpunt van de Algemene Raad niet betwist, noch omstandigheden aangedragen op basis waarvan gezegd moet worden dat de termijn van twee maanden in dit geval te kort is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Algemene Raad dan ook in redelijkheid bepaalt dat verzoeker met ingang van 16 juni 2021 van het tableau wordt geschrapt.
13. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.