ECLI:NL:RBLIM:2021:5466

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/1598 en 21/1599
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake kennisgeving betoging door verzoekers

Op 8 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken AWB 21/1598 en 21/1599, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen met betrekking tot een kennisgeving van een betoging. Verzoekers hadden op 25 mei 2021 een kennisgeving ingediend voor een betoging die zou plaatsvinden van 31 mei tot 30 juni 2021. De burgemeester van Brunssum, als verweerder, had echter aangegeven dat de kennisgeving niet in behandeling zou worden genomen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor een betoging. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze beslissing en vroegen de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening procesbelang vereist is. Aangezien de periode waarin de betoging zou plaatsvinden inmiddels was verstreken, concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoekers geen actueel procesbelang meer hadden. Verzoekers hadden weliswaar aangegeven dat zij een nieuwe betoging wilden aankondigen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de wens om een principiële uitspraak geen voldoende procesbelang opleverde. Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.M.E. Kessels, in aanwezigheid van griffier mr. E.W. Seylhouwer, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/1598 en ROE 21/1599
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1.
[5 verzoekers] ;

en

2)
[2 verzoekers] ,
te [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. S. Ikiz),
en

de burgemeester van de gemeente Brunssum, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Vissers).
Als derde-partij (belanghebbende) heeft aan het geding deelgenomen:
Woningcorporatie [naam], te Heerlen
(gemachtigde: mr. R. Janssen).

Procesverloop

Bij brief met datum 25 mei 2021, verzonden op 26 mei 2021, heeft verweerder verzoekers meegedeeld -kort samengevat- dat niet wordt toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van de door verzoekers gedane kennisgeving van een betoging, te houden op de locatie “ [locatie] te [plaats] , omdat volgens verweerder geen sprake is van een betoging en niet is voldaan aan essentiële voorwaarden voor een dergelijke kennisgeving.
Verzoekers hebben tegen voornoemde brief bezwaar gemaakt.
Zij hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij hebben verzocht het genomen besluit te schorsen, althans een beslissing te nemen die de nadelige gevolgen voor verzoekers weg zal nemen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om met toepassing van deze laatstgenoemde bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe het volgende.
3. Op grond van vaste rechtspraak is voor een ontvankelijk bezwaar, beroep of verzoek om een voorlopige voorziening vereist dat er voldoende procesbelang is bij de behandeling hiervan. Procesbelang houdt, kort gezegd, in dat de indiener van een bezwaar, beroep, of verzoek om een voorlopige voorziening met deze indiening ook daadwerkelijk het belang kan verwezenlijken dat hij nastreeft. Dit belang moet bovendien reëel en actueel zijn.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat onderhavige verzoeken betrekking hebben op een mededeling die verzoekers aan de gemeente hebben gedaan op 25 mei 2021. Hierin hebben verzoekers aangegeven dat zij met ingang van 31 mei 2021 om 10.00 uur een betoging willen houden op de locatie [locatie] , welke betoging zal eindigen op 30 juni 2021 om 10.00 uur.
5. Gelet op de genoemde einddatum is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers thans (op datum uitspraak) geen actueel procesbelang (meer) hebben bij een beoordeling door de voorzieningenrechter van hun verzoeken om een voorlopige voorziening. De termijn waarbinnen zij hadden willen betogen is immers al volledig verstreken. Verzoekers kunnen met hun verzoeken dus niet meer bereiken dat zij alsnog in de gewenste periode kunnen betogen.
6. Verzoekers hebben bij brief van 3 juli 2021 (op verzoek van de rechtbank om aan te geven welk procesbelang zij hebben) nog medegedeeld dat zij inmiddels bij verweerder wederom melding hebben gemaakt van een (nieuwe) betoging. Voor zover verzoekers hiermee hebben willen betogen dat hun procesbelang is gelegen in een principiële uitspraak, overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt.
7. Volgens vaste jurisprudentie levert de wens om een principiële uitspraak in beginsel geen procesbelang op. Dat kan anders zijn, indien die principiële uitspraak ook van belang is (kan zijn) voor toekomstige procedures tussen partijen. Gelet op de mededeling van verzoekers dat zij een nieuwe betoging hebben aangekondigd, ligt het in de lijn der verwachtingen dat er nog toekomstige procedures zullen komen tussen verzoekers en verweerder. De voorzieningenrechter ziet hierin echter toch geen reden in de onderhavige procedure een procesbelang aan te nemen. Het betreft hier immers een voorlopige voorziening procedure, hangende een bezwaarschriftprocedure. Daarin kan, gelet op het voorlopige karakter van een dergelijke procedure, slechts een voorlopig oordeel worden gegeven. De onderhavige procedure leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet voor het doen van principiële uitspraken.
8. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verzoeken om een voorlopige voorziening (kennelijk) niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens gebrek aan (voldoende) procesbelang.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 juli 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.