Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- dagvaarding € 113,19
- griffierecht € 236,00
- salaris gemachtigde
Rechtbank Limburg
In deze zaak vorderde de huurder, [eisende partij], de terugbetaling van de borg van € 975,00 die hij had betaald aan de verhuurder, [gedaagde partij], bij aanvang van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst was opgezegd per 30 september 2019, waarna een eindinspectie plaatsvond op 1 oktober 2019. De verhuurder had de borg deels ingehouden, omdat hij stelde dat de huurder de woning in een vieze en verwaarloosde staat had achtergelaten. De kantonrechter oordeelde dat de huurder de afspraken gemaakt tijdens de voorinspectie niet was nagekomen, wat leidde tot de conclusie dat de verhuurder gerechtigd was om schoonmaakkosten in te houden op de borg. De kantonrechter stelde vast dat de huurder de woning niet in de staat had opgeleverd zoals deze bij aanvang van de huur was aangetroffen, en dat de verhuurder kosten had gemaakt voor schoonmaakwerkzaamheden. Uiteindelijk werd de huurder in het gelijk gesteld voor een deel van zijn vordering, en moest de verhuurder een bedrag van € 682,80 aan de huurder terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden buitengerechtelijke kosten toegewezen aan de huurder.