ECLI:NL:RBLIM:2021:5588

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
8744116 CV EXPL 20-4254
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur voor uitvaartdiensten met geschil over rekenfout en meerwerk

In deze zaak vordert de eisende partij, een besloten vennootschap, betaling van een onbetaalde factuur van € 590,- van de gedaagde partij, die de uitvaart van zijn overleden echtgenote heeft laten verzorgen. De partijen hebben op 16 mei 2020 een overeenkomst gesloten waarin de uitvaartkosten zijn vastgelegd. De eisende partij heeft een factuur van € 1.071,- verzonden, maar stelt dat door een rekenfout het bedrag dat de gedaagde partij verschuldigd is, € 540,- te laag is. De gedaagde partij heeft slechts € 531,- betaald en betwist de verschuldigdheid van het resterende bedrag, evenals een extra kostenpost van € 50,- voor niet nagekomen afspraken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen een fout hebben gemaakt in de berekening van de uitvaartkosten. De rechter oordeelt dat de gedaagde partij op basis van de overeenkomst het hogere bedrag van € 1.711,- verschuldigd is, maar dat de extra kosten voor meerwerk niet zijn onderbouwd. De rechter wijst de primaire vordering tot betaling van € 1.121,- af, maar veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 540,-, het onbetaalde deel van de factuur van € 1.071,-. Daarnaast worden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de eisende partij.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen en kosten goed te documenteren. De rechter heeft ook de wettelijke rente en de kosten van de procedure toegewezen aan de eisende partij, wat de financiële gevolgen voor de gedaagde partij vergroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8744116 CV EXPL 20-4254
Vonnis van de kantonrechter van 7 juli 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. L.V.V. Eymael,
tegen:
[gedaagde partij] ,
wonend te [woonplaats] , aan de [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.J.P. Lemmen.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] is op 16 mei 2020 een schriftelijke overeenkomst van opdracht gesloten waarbij [eisende partij] voor en namens [gedaagde partij] de uitvaart van de overleden echtgenote van [gedaagde partij] heeft verzorgd (productie 1). De overeenkomst bestaat uit een formulier waarvan de koptekst “Opdracht/Overeenkomst” luidt en bestaat uit twee pagina’s met vier componenten die uit diverse onderdelen bestaan die als A t/m D geletterd zijn en die subtotalen bevatten. Zo staat bij Subtotaal A een bedrag van ± 1711,-, bestaande uit € 440.- ter zake
‘Kerk / Dienst’en € 1.271,- ter zake
‘Crematie’, bij Subtotaal B ± 955,-, bij Subtotaal C ± 230,- en bij Subtotaal D ± 235,-. Onder de kolommen met de subtotalen staat een kolom:
Uitvaartkosten=Sub-totalen A+B+C+D
1171 + 955 + 230 + 235
± 2591,-
Af vergoeding SINT JOZEF/Aanvullend
2.060,-
Schatting door U te betalen ± €
531,-
met daaronder de handtekeningen van partijen althans hun vertegenwoordigers.
Verder staat in de overeenkomst – in rood en vetgedrukt – voor zover van belang het volgende:
‘(…) De uiteindelijke uitvaartkosten kunnen toe- of afnemen (…) door meerwerk. Bij afwijkingen in de prijzen van derden (kerk, (…) crematorium (…)) zullen de daadwerkelijke prijzen aan U doorberekend worden.’
2.2.
[eisende partij] heeft € 440,- betaald aan de kerk en € 1.271,- aan het crematorium.
2.3.
[eisende partij] heeft voor de verrichte werkzaamheden op 4 juni 2020 aan [gedaagde partij] een factuur van € 1.071,- en op dezelfde dag een correctiefactuur van € 1.121,- verzonden, waarin aanvullend € 50,- was opgenomen vanwege een door [gedaagde partij] gemaakte afspraak waar hij niet is komen opdagen.
2.4.
[gedaagde partij] heeft op 11 juni 2020 € 531,- aan [eisende partij] betaald. De rest (€ 590,-) heeft hij, ondanks sommaties, niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert
primair:
I. voor recht te verklaren dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen voor € 1.121,-;
II. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 590,-;
subsidiair:
III. voor recht te verklaren dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen en dat een redelijke prijs voor de geleverde diensten dient te worden betaald;
IV. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 590,-;
in alle gevallen:
V. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 590,- vanaf 19 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 88,50, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eisende partij] stelt dat bij component A “Uitvaartkosten=Sub-totalen A+B+C+D 1171 + 955 + 230 + 235” abusievelijk € 1.171,- in plaats van € 1.711,- staat vermeld waardoor het bedrag van € 531,- voor € 540,- te laag uitviel, welk bedrag volgens [eisende partij] alsnog moet worden betaald omdat [gedaagde partij] niet blindelings mag uitgaan van het (door een verkeerde optelsom te laag geschatte) bedrag onder de streep en duidelijk in de overeenkomst staat dat de prijzen indicatief zijn en dat de daadwerkelijke kosten van kerk en crematie worden berekend, welke kosten geen € 1.171,-, maar € 1.711,- bedroegen. Verder is [gedaagde partij] volgens [eisende partij] € 50,- aan meerwerk verschuldigd omdat hij niet is komen opdagen bij een gemaakte afspraak, waardoor [eisende partij] onnodig een werknemer beschikbaar heeft moeten stellen na kantooruren en er hierna een extra afspraak gemaakt is moeten worden.
3.3.
[gedaagde partij] betwist de verschuldigdheid van € 590,- en beroept zich op de ondertekende overeenkomst waarbij het door hem te betalen eindbedrag op € 531,- was gesteld, wat hij op 11 juni 2020 heeft betaald. Ook het bedrag van € 50,- dat in de correctiefactuur van 4 juni 2020 van € 1.121,- voor een niet nagekomen kantoorafspraak is opgenomen betwist hij. Hij heeft geen afspraak gemaakt om € 50,- te betalen en [eisende partij] is met die kostenpost achteraf en niet ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en/of bij het maken van de bezoekafspraak gekomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In debat tussen partijen is het bedrag dat [gedaagde partij] uit hoofde van de overeenkomst aan [eisende partij] dient te betalen.
4.2.
Vast staat dat beide partijen samen, stap voor stap, per onderdeel de overeenkomst hebben besproken en dat zij beiden een fout hebben gemaakt. [eisende partij] heeft subtotaal A van € 1.711,- dat op pagina 1 van de overeenkomst staat vermeld abusievelijk op pagina twee voor € 1.171,- genoteerd waardoor de optelling en het totaalbedrag niet juist waren, en [gedaagde partij] heeft deze telling niet gecontroleerd. De vraag is dan of post A € 1.711,- of € 1.171,- bedraagt.
4.2.1.
De kantonrechter is het met [eisende partij] eens dat de inhoud van de overeenkomst, waarbij voor ieder afzonderlijk bedrag een ± staat vermeld en voor de totaaltelling “Schatting door u te betalen ±” niet anders begrepen kan worden dan als een schatting of begroting. Dat [gedaagde partij] hier ook vanuit is gegaan volgt uit zijn brieven van 12 juni 2020 en 1 juli 2020, waarin onder meer staat: “Uw begroting/schatting was€ 531,00 na aftrek van de vergoeding vanuit ST. Jozef (…) Dit is een te forse afwijking ten opzichte van uw eerdere begroting” en “Client houdt u aan uw schatting”. Ook staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat bij afwijkingen van de prijzen van kerk en crematorium de daadwerkelijke prijzen zullen worden doorberekend (zie 2.1.), en uit de door [eisende partij] overgelegde facturen blijkt dat de daadwerkelijke prijzen van kerk en crematorium € 1.711,- (zie 2.2.) bedroegen en niet € 1.171,-. [gedaagde partij] is dus op grond van de overeenkomst het hogere bedrag verschuldigd.
€ 50,- wegens niet nagekomen afspraak
4.3.
Partijen zijn overeengekomen dat de uiteindelijke uitvaartkosten kunnen toenemen door meerwerk (zie 2.1.), maar de essentialia van deze afspraak (wat valt onder meerwerk? tegen welk tarief wordt dat meerwerk afgerekend?) ontbreken, waardoor [gedaagde partij] niet gehouden kan worden de aanvullend in rekening gebrachte € 50,- te voldoen. [gedaagde partij] is dus niet de factuur van € 1.121,-, maar € 1.071,- verschuldigd.
Conclusie
4.4.
De primair gevorderde verklaring van recht zal niet worden gegeven, nu tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen voor € 1.121,-. Wel zal [gedaagde partij] worden veroordeeld tot betaling aan [eisende partij] van € 540,-, te weten het onbetaalde deel van de factuur van € 1.071,-.
4.5.
Nu de primaire vordering deels wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan het subsidiair gevorderde.
Kosten
4.6.
[eisende partij] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisende partij] heeft aan [gedaagde partij] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de in het Besluit bepaalde tarieven, reden waarom de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eisende partij] . Deze worden tot vandaag begroot op:
dagvaarding: € 85,09
griffierecht: € 499,00
salaris gemachtigde:
€ 248,00(2 punten x tarief € 124,00)
totaal € 822,09.
4.8.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hieronder in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 540,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 88,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten van [eisende partij] , tot vandaag begroot op € 822,09,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eisende partij] aan de veroordelingen onder 5.1., 5.2. en 5.3. voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: YT