In deze zaak vordert de eisende partij, een besloten vennootschap, betaling van een onbetaalde factuur van € 590,- van de gedaagde partij, die de uitvaart van zijn overleden echtgenote heeft laten verzorgen. De partijen hebben op 16 mei 2020 een overeenkomst gesloten waarin de uitvaartkosten zijn vastgelegd. De eisende partij heeft een factuur van € 1.071,- verzonden, maar stelt dat door een rekenfout het bedrag dat de gedaagde partij verschuldigd is, € 540,- te laag is. De gedaagde partij heeft slechts € 531,- betaald en betwist de verschuldigdheid van het resterende bedrag, evenals een extra kostenpost van € 50,- voor niet nagekomen afspraken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen een fout hebben gemaakt in de berekening van de uitvaartkosten. De rechter oordeelt dat de gedaagde partij op basis van de overeenkomst het hogere bedrag van € 1.711,- verschuldigd is, maar dat de extra kosten voor meerwerk niet zijn onderbouwd. De rechter wijst de primaire vordering tot betaling van € 1.121,- af, maar veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 540,-, het onbetaalde deel van de factuur van € 1.071,-. Daarnaast worden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de eisende partij.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen en kosten goed te documenteren. De rechter heeft ook de wettelijke rente en de kosten van de procedure toegewezen aan de eisende partij, wat de financiële gevolgen voor de gedaagde partij vergroot.