ECLI:NL:RBLIM:2021:5590

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
8665573 CV EXPL 20-3528
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ontbinding aannemingsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J. Schogt, schadevergoeding van gedaagde na ontbinding van een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst was gesloten op 18 oktober 2010 tussen eiser en gedaagde, die destijds handelde onder de naam [handelsnaam]. Eiser had de volledige aanneemsom betaald, maar na de oplevering van de werkzaamheden op 16 mei 2011 ontdekte hij gebreken aan de aanbouw. Ondanks meerdere sommatiebrieven van de gemachtigde van eiser, reageerde gedaagde niet op de klachten. Eiser schakelde Ingenieursbureau Van As in, dat constateerde dat de aanbouw niet voldeed aan de eisen van goed en deugdelijk werk, met herstelkosten van € 16.635,00. Eiser ontbond de overeenkomst op 14 maart 2021 en vorderde een bedrag van € 20.872,10 in een eerdere procedure, die door faillissement van [handelsnaam] werd stopgezet. Eiser vorderde nu betaling van € 6.718,00 voor herstelwerkzaamheden die hij door een derde had laten uitvoeren, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij de gebreken niet had veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij privé aansprakelijk was voor de schade, ondanks het faillissement van zijn eenmanszaak. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe, inclusief de gevorderde kosten, en veroordeelde gedaagde tot betaling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8665573 CV EXPL 20-3528
Vonnis van de kantonrechter van 7 juli 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] aan het [adres 1] ,
eiser,
gemachtigde mr. A.J. Schogt (ARAG),
tegen:
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats 2] aan de [adres 2] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 12
  • de brief van [gedaagde] , binnengekomen bij de rechtbank op 22 september 2020, die is aangemerkt als conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de door [eiser] aanvullend ingebrachte productie 13
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 januari 2021 waarbij [eiser] , bijgestaan door mr. Schogt voornoemd, en [gedaagde] zijn verschenen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op of rond 18 oktober 2010 is tussen [eiser] als opdrachtgever en [gedaagde] , destijds h.o.d.n. [handelsnaam] (verder: [handelsnaam] ), als opdrachtnemer een aannemingsovereenkomst gesloten. Overeenkomstig de op de overeenkomst betrekking hebbende offerte van 18 oktober 2010 zou [gedaagde] een aanbouw aan de woning van [eiser] aan het [adres 1] te [woonplaats 1] bouwen. [eiser] heeft de volledige aanneemsom aan [gedaagde] betaald.
2.2.
Op 16 mei 2011 is [gedaagde] met de werkzaamheden aangevangen en in week 23 van 2011 was het werk gereed. Kort hierna werd [eiser] bekend met scheuren in het plafond en met een aantal andere gebreken. Omdat [gedaagde] op meerdere sommatiebrieven van de gemachtigde van [eiser] niet reageerde heeft [eiser] Ingenieursbureau Ing. Ad. Van As (verder: Van As) ingeschakeld die de aanbouw in aanwezigheid van [eiser] , [gedaagde] en
[adviseur] , de adviseur van [handelsnaam] , op 30 januari 2012 heeft onderzocht. Van As constateerde dat de aanbouw op diverse punten niet voldeed aan de eis van goed en deugdelijk werk en begrootte de herstelkosten, exclusief het nog uit te voeren nadere constructieve onderzoek, op € 16.635,00 inclusief btw.
2.3.
Omdat [gedaagde] , na in gebreke te zijn gesteld en meerdere keren in de gelegenheid te zijn gesteld om deugdelijk herstel uit te voeren, nalatig bleef, heeft [eiser] de overeenkomst op 14 maart 2021 buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde] voor € 20.872,10 in rechte betrokken. Die aanhangig gemaakte procedure (zaaknummer 498688 CV EXPL 12-4406) is door deze rechtbank op 1 december 2014 ambtshalve doorgehaald vanwege het op 9 september 2013 uitgesproken faillissement van [handelsnaam] .
2.4.
[eiser] heeft op 16 september 2013 zijn vordering van € 20.872,10 ter verificatie bij de curator in het faillissement ingediend en een derde de benodigde herstelwerkzaamheden tegen een gereduceerd tarief van € 6.718,00 inclusief btw laten uitvoeren. Bij e-mail van 8 december 2014 heeft de curator in het faillissement van [handelsnaam] onder meer het volgende geschreven aan [eiser] :
“Per e-mail van 16 oktober jl. bevestigde failliet, [gedaagde] , mij dat hij op grond van praktische overwegingen kan leven met erkenning van het bedrag van de herstelfactuur ad € 6.718,-- incl. BTW.”
2.5.
Op 30 december 2016 is het faillissement van [handelsnaam] opgeheven wegens gebrek aan baten.
2.6.
Bij brieven van de gemachtigde van [eiser] van 24 januari 2017 en 28 april 2020 is [gedaagde] tevergeefs tot betaling van € 6.718,00 gesommeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert tegen behoorlijk bewijs van kwijting veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
I. € 6.718,00 inclusief btw, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
II. € 860,19 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. de proceskosten;
IV. de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat het door [gedaagde] verrichte werk gebreken vertoonde waarmee [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Omdat [gedaagde] niet bereid was om het herstel uit te voeren heeft [eiser] in het kader van het treffen van schadebeperkende maatregelen door een derde herstelwerkzaamheden tegen een gereduceerd tarief laten verrichten die [gedaagde] ondanks sommaties en erkenning van de vordering niet heeft betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist dat hij de vordering heeft erkend en dat een deel van de gestelde gebreken door hem is veroorzaakt .
aansprakelijkheid
3.4.
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam] was de eenmanszaak die [gedaagde] ten tijde van de overeenkomst, het uitvoeren van de opdracht, het deskundigenonderzoek op 30 januari 2012 en de daarbij door [gedaagde] gedane toezeggingen en gemaakte afspraken dreef. Een eenmanszaak is geen rechtspersoon. Dat betekent dat [gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam] jegens [eiser] privé verantwoordelijk was voor alle handelingen van zijn eenmanszaak. Dat [handelsnaam] nadien in staat van faillissement is verklaard en dat het faillissement is opgeheven wegens gebrek aan baten, maakt dat niet anders. Ook de stelling van [gedaagde] , dat vorig jaar het faillissement van zijn B.V. is uitgesproken en hij niets meer heeft, maakt dat niet anders. Nu [gedaagde] heeft gesteld noch doen blijken dat de verplichtingen uit de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] door de B.V. zijn overgenomen kan niet anders geconcludeerd worden dan dat [gedaagde] nog steeds voor voormelde opdracht en de deugdelijke uitvoering daarvan privé aansprakelijk is.
de erkenning van de vordering
3.5.
Er kan niet worden geoordeeld dat de opmerking van de curator namens [gedaagde] in het faillissement van [handelsnaam] (zie 2.4.) zodanig bewijs oplevert dat op grond hiervan de vordering reeds moet worden toegewezen. Immers is niet meer geschreven dan dat [gedaagde]
‘op grond van praktische overwegingen kan leven met erkenning van het bedrag van de herstelfactuur’. Er is dus geen sprake van een erkende vordering, zoals [eiser] betoogt. Dat zou anders zijn indien de vordering op de lijst van erkende schuldeisers in het proces-verbaal van de verificatievergadering is opgenomen; dan heeft die vordering immers kracht van gewijsde en levert het proces-verbaal van de verificatievergadering een executoriale titel op. Gesteld noch gebleken is dat er een verificatievergadering in het faillissement van [handelsnaam] heeft plaatsgevonden waarmee de opmerking door de curator namens [gedaagde] niet leidt tot het rechtsgevolg dat [eiser] daaraan wil verbinden.
het rapport van Van As en het verzuim van [gedaagde]
3.6.
Van As oordeelt in zijn rapport onder meer dat:
de constructie van de aanbouw niet voldoet aan de eisen van constructieve veiligheid, dat de stalen balk qua sterkte en doorbuiging te zwak is om de thans aanwezige belasting te dragen en dat de scheuren in het plafond van de woonkamer onder meer te wijten zijn aan het feit dat de stalen balk niet sterk en stijf genoeg is
de oplegging van de stalen balk in de achtergevel niet goed is uitgevoerd
de stalen balk niet is gemenied, wat volgens de opdracht wel had moeten gebeuren
er een open verbinding naar buiten met een koude binnenstromende lucht en als gevolg daarvan een geluidslek is
de loodslabben op de dakaansluiting verkeerd zijn aangebracht
de spouwroosters dan wel stootvoegen boven de loodslabben ontbreken
de gipsplaten niet voldoende aan het nieuwe stucwerk hechten.
3.7.
[gedaagde] heeft in de onderhavige procedure gesteld noch doen blijken dat hij naar aanleiding van het deskundigenrapport nog op- of aanmerkingen aan Van As heeft bericht. Dat komt voor zijn rekening en risico, net als zijn verklaring ter mondelinge behandeling dat hij zelf geen rapport heeft laten opmaken in verband met het op handen zijnde faillissement. Nu [gedaagde] bij het deskundigenonderzoek aanwezig was en er op het deskundigenrapport van Van As geen contra-expertise heeft plaatsgevonden, bestaat er geen reden om aan de juistheid van het rapport van Van As te twijfelen. Dat betekent dat bij de verdere beoordeling van het deskundigenrapport van Van As zal worden uitgegaan.
Vorderingen van schuldeisers die zijn erkend in het verificatieproces hebben door die
erkenning kracht van gewijsde, omdat het proces-verbaal van de verificatievergadering een
voor tenuitvoerlegging vatbare titel oplevert tegen de schuldenaar (art. 196
3.7.1.
Vaststaat dat [gedaagde] niet alle overeengekomen werkzaamheden van de overeenkomst van opdracht van 18 oktober 2010 heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft bijvoorbeeld de stalen balk niet gemenied hoewel dat wel tussen partijen was overeengekomen. De stelling van [gedaagde] , dat het in de menie zetten van de balk niet als voorschrift van de gemeente is opgelegd, en zijn verklaring ter mondelinge behandeling, dat dat niet hoefde omdat er geen sprake van een lekkage was, treffen geen doel gelet op de tussen partijen geldende overeenkomst. [gedaagde] is dus in ieder geval al ten aanzien daarvan toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming jegens [eiser] . De toerekenbare tekortkoming in de nakoming volgt daarnaast uit het feit dat [gedaagde] de tijdens het onderzoek door Van As (30 januari 2012) gedane toezeggingen en afspraken (pagina’s 7, 10, 12, 14 en 16 van het rapport van Van As) niet gestand heeft gedaan. Die gemaakte afspraken en gedane toezeggingen in samenhang met in r.o. 3.7 bezien, weerleggen overigens de blote ontkenning van [gedaagde] dat hij slecht werk zou hebben afgeleverd.
de herstelwerkzaamheden
3.8.
Onweersproken staat vast dat [eiser] de gebreken tegen een gereduceerd tarief door Yanev Tegels en Sanitair heeft laten herstellen. [eiser] heeft de daarop betrekking hebbende factuur van 28 juli 2014 van € 6.817,00 overgelegd. In dat kader heeft het benoemen van een deskundige geen zin meer. Voormelde factuur bevat een omschrijving van werkzaamheden/kostenposten en, volgens [eiser] , de vermindering van de verkoopopbrengst van de stalen balk. [eiser] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat in de factuur het tegelwerk niet is verdisconteerd, en dat deze ook niet wordt gevorderd, zodat de stellingen van partijen over en weer ter zake geen verdere beoordeling behoeven. Ook ten aanzien van de verrichte herstelwerkzaamheden en de hoogte van de factuur treft de blote ontkenning van [gedaagde] , dat hij geen slecht werk heeft verricht, geen doel. Nu onvoldoende weersproken vaststaat dat [eiser] schadebeperkende maatregelen heeft getroffen en [gedaagde] ondanks sommaties de daarmee gepaard gaande factuur niet heeft betaald, zullen de vordering en de verrichte, aangezegde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
3.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht 236,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 963,09.
3.10.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in de beslissing te vermelden wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.817,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van volledige betaling, en een bedrag van € 860,19 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 963,09,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: YT