ECLI:NL:RBLIM:2021:5727

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
9267015 \ CV EXPL 21-2867
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering in consumentenkwestie met betrekking tot zorgverzekering

Op 14 juli 2021 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en Parkstad Bewindvoering B.V. De eisende partij, VGZ Zorgverzekeraar N.V., vertegenwoordigd door Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso, vorderde betaling van een bedrag van € 4.006,57 van de gedaagde partij, Parkstad Bewindvoering B.V., die in hoedanigheid van bewindvoerder optreedt voor een onderbewindgestelde. De procedure is gestart met een dagvaarding en een conclusie van antwoord, waaruit bleek dat de gedaagde partij de vordering niet of onvoldoende betwistte.

De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van artikel 111 lid 2 onder d Rv en dat de gedaagde partij als consument wordt beschouwd, wat betekent dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn. De rechter concludeerde dat er geen schending van deze bepalingen was en dat de vordering van de eisende partij toewijsbaar was.

In de beslissing werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook een kostenvergoeding van € 862,01 aan de zijde van de eisende partij toegewezen. Daarnaast werd bepaald dat als de gedaagde partij niet binnen twee weken na aanschrijving volledig aan het vonnis voldoet, er extra kosten in rekening worden gebracht. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9267015 \ CV EXPL 21-2867
Vonnis van de kantonrechter van 14 juli 2021
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARKSTAD BEWINDVOERING B.V.,
in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
gevestigd Rumpenerstraat 4 A,
6443 CD Brunssum,
gedaagde partij,
gemachtigde M. Westerhof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering dient daarom te worden toegewezen.
2.6.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 862,01
2.7.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.006,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.921,48 vanaf 23 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 862,01,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC