In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 juli 2021 een beschikking gegeven over de wijziging van de partneralimentatie tussen partijen na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.Th. Linsen-Penning de Vries, verzocht om wijziging van de partnerbijdrage, die oorspronkelijk op nihil was vastgesteld in het echtscheidingsconvenant. De vrouw stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, omdat de man na de echtscheiding was gaan samenwonen met een nieuwe partner en dat dit niet was besproken tijdens de totstandkoming van het convenant. De man, vertegenwoordigd door mr. C.A.M.J.M. Joosten, betwistte de noodzaak van wijziging en stelde dat de vrouw geen behoefte had aan partneralimentatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 30 december 2019 was uitgesproken en dat de alimentatieovereenkomst was aangegaan met de bedoeling dat beide partijen in hun eigen levensonderhoud zouden voorzien. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat de man niet in staat was om partneralimentatie te betalen, en dat de man voldoende draagkracht had om een bijdrage van € 1.697,- per maand te betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 1 februari 2021, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de verzoeken van beide partijen.
De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze uitspraak kan door de verzoekende partij en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.