Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4. Verzoekers hebben op 3 juli 2021 verweerder in kennis gesteld van het feit dat zij vanaf 9 augustus 2021 tot 6 september 2021 een betoging zullen houden op de locatie “Kennedylaan, het grasveldje direct tegenover huisnummer 48” te Brunssum. Met deze betoging willen verzoekers aandacht vragen voor het gebrekkige woonwagenbeleid in heel Limburg en in het bijzonder in de gemeente Brunssum. Omdat woonwagens een essentieel onderdeel vormen van de manier van leven van woonwagenbewoners, zal er volgens verzoekers een caravan worden geplaatst. Tevens zullen er spandoeken opgehangen worden, waarmee aandacht zal worden gevraagd voor de erkenning van de mensenrechten van woonwagenbewoners in Limburg en het bieden van rechtszekerheid aan deze personen, aldus verzoekers. Daarnaast willen verzoekers meer aandacht voor woonwagenbewoners, meer in het bijzonder dat rekening wordt gehouden met hun behoeftes, zoals het beschikbaar stellen van voldoende standplaatsen voor woonwagenbewoners. Verzoekers hebben voorts in de kennisgeving aangegeven dat het creëren van 6 tot 8 extra standplaatsen binnen de gemeente Brunssum te weinig is, aangezien naar hun mening er minstens 15 extra standplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Verzoekers geven voorts aan dat zij graag geïnformeerd willen worden over de stand van zaken in verband met het realiseren van extra standplaatsen binnen de gemeente Brunssum en dat zij willen participeren in het realisatieproces. Verzoekers geven in dit kader nog aan dat zij ook niet worden geïnformeerd door de derde-partij hierover en om die reden ook betogen op het perceel van de derde-partij. Verder hebben verzoekers medegedeeld dat zij indien noodzakelijk maatregelen zullen nemen om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen. Ook zullen volgens verzoekers de geldende coronamaatregelen, de openbare orde en het milieu gerespecteerd worden.
5. Verweerder heeft hierop (in reactie op de hiervoor genoemde kennisgeving van verzoekers) de brief van 5 juli 2021 aan verzoekers doen toekomen. Verweerder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat deze brief geen besluit is in de zin van de Awb. De voorgenomen actie van verzoekers heeft volgens verweerder niet het karakter van een betoging, maar betreft een dwangmiddel met als doel het verkrijgen van een toezegging tot toewijzing van woonwagenstandplaatsen. Verweerder verwijst in dit verband naar een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 16 november 2020 (in de zaak met registratienummer 20/2736, ECLI:NL:RBLIM:2020:8926) naar aanleiding van een soortgelijke actie van de moeder van verzoekers. Aan een inhoudelijke behandeling van de kennisgeving wordt niet toegekomen, aldus verweerder. Ook is de kennisgeving naar de mening van verweerder niet volledig. Verder heeft verweerder aangegeven dat wanneer verzoekers of derden nabij het grasveldje aan de Kennedylaan of op een andere locatie binnen de gemeente Brunssum caravans plaatsen of als er andere wanordelijkheden plaatsvinden, deze activiteiten door toepassing van (spoedeisende) bestuursdwang zullen worden beëindigd en de caravans zullen worden weggesleept. 6. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de brief van 5 juli 2021 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de kennisgeving van verzoekers van 3 juli 2021 niet heeft gekwalificeerd als een kennisgeving in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Naar de mening van verweerder wordt niet voldaan aan de vereisten, waaraan een kennisgeving moet voldoen ingevolge artikel 2:3, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Brunssum (APV). Zo ontbreekt volgens verweerder een duidelijke omschrijving van de samenstelling van de groep demonstranten (artikel 2:3, tweede lid, aanhef en onder e, van de APV) en zijn de maatregelen die genomen moeten worden om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen op geen enkele wijze onderbouwd (artikel 2:3, tweede lid, aanhef en onder f, van de APV).
8. Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder zich – kort gezegd – op het standpunt heeft gesteld dat de betoging moet worden gezien als een dwangmiddel, waardoor van een betoging geen sprake is. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wom blijkt dat het bij een betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Het uitdragen van een gemeenschappelijke mening door de deelnemers is daarbij een bepalend element. Acties die niet, of niet primair, het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, maar waarbij elementen, zoals bijvoorbeeld feitelijke dwang, overheersen, zijn geen betogingen in de zin van de Wom. Dit blijkt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1835). 9. Zowel uit de kennisgeving als uit hetgeen verzoekers ter zitting (desgevraagd) naar voren hebben gebracht, maakt de voorzieningenrechter op dat het doel van de onderhavige betoging is om het woonwagenbeleid van de gemeente Brunssum aan de orde te stellen. Met betrekking tot een eerdere betoging van verzoekers moeder in het verleden heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de hiervoor genoemde uitspraak van 16 november 2020 (zie rechtsoverweging 5 van deze uitspraak) geoordeeld dat er geen sprake was van schending van het recht op betoging, omdat de betoging in hoofdzaak gericht was op het verkrijgen van rechtszekerheid voor de moeder van verzoekers, in die zin dat haar een woonwagenplaats in de gemeente Brunssum zou worden gegarandeerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter destijds was van een collectieve actie geen sprake, maar van dwang. Gelet op hetgeen verzoekers thans hebben aangevoerd over onder meer het uitvoering geven aan het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van juli 2018 (het Beleidskader), de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de culturele identiteit van woonwagenbewoners, die mensenrechtelijke bescherming toekomt en het gebrek aan woonwagenstandplaatsen binnen verweerders gemeente, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het doel van de betoging nu breder is dan het enkel afdwingen van een toezegging over een standplaats. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat verzoekers een betoging in de zin van de Wom beogen.
10. Zoals hiervoor reeds is aangegeven in rechtsoverweging 7, is volgens verweerder de kennisgeving van verzoekers op een tweetal punten niet compleet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in zo’n situatie normaliter het gesprek aangaat met de betogers om bijzonderheden van de betoging nader in te vullen. Er worden dan onderling afspraken gemaakt over hoe en met welke maatregelen de openbare orde bewaakt en gehandhaafd zal worden. Te denken valt daarbij aan het benoemen van toezichthouders door de organisator van de betoging, het uitwisselen van telefoonnummers tussen de gemeente, de organisator en de politie, het vastleggen van een eventuele route of het aanwijzen van een locatie waar betoogd kan worden en het instellen van verkeersregelaars. De voorzieningenrechter stelt vast dat een gesprek met verzoekers in het onderhavige geval niet heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft ter zitting als reden hiervoor aangegeven dat het in het verleden nooit gelukt is om met verzoekers een goed gesprek te voeren en dat verzoekers zich niet aan hun afspraken hielden. De voorzieningenrechter ziet, mede in het licht van wat verzoekers in de kennisgeving aanvoeren als redenen om te willen betogen, onvoldoende grond om verweerders standpunt dat een te voeren gesprek met verzoekers op voorhand nutteloos is en tot niets zal leiden, te volgen. Nu verweerder het gesprek niet is aangegaan met verzoekers over de kennisgeving, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder hiermee verzoekers belemmert in het uitoefenen van hun grondrecht tot betoging. De reactie van verweerder van 5 juli 2021 op de aankondiging moet dan ook worden gezien als een verbod van de aangekondigde betoging.
11. Gezien het bovenstaande is de voorzieningenrechter, anders dan verweerder, van oordeel dat de brief van 5 juli 2021 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brief heeft immers rechtsgevolg, omdat hieruit volgt dat verweerder de acties van verzoekers niet toestaat. Dit betekent dat het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 5 juli 2021 ontvankelijk is en het verzoek van verzoekers tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoet aan het formele connexiteitsvereiste van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
12. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als de verzoekers van de voorlopige voorziening een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
13. Gebleken is dat het woonwagenbeleid van de gemeente Brunssum een meerjarenproject is. De voorzieningenrechter merkt op dat een inhoudelijke beoordeling van dit woonwagenbeleid in de onderhavige procedure niet aan bod kan komen, omdat dit onderwerp niet binnen de grondslag van het besluit valt. Het besluit gaat immers over het willen houden van een betoging naar aanleiding van een gedane kennisgeving.
14. Nu het woonwagenbeleid een meerjarenproject is, betekent dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen acute aanleiding is voor een betoging. Er is in ieder geval niet gebleken dat er op korte termijn belangrijke stappen in de uitvoering van het beleid gezet worden. Dat neemt niet weg dat het verzoekers moet kunnen worden toegestaan om daar op enig moment aandacht voor te vragen met een betoging. De voorzieningenrechter isvan oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben om de afwijzing van de betoging door verweerder voor te leggen aan de voorzieningenrechter, maar acht het verzoek niet zodanig spoedeisend dat de betoging alleen gehouden kan worden in het door verzoekers gekozen tijdvak (9 augustus 2021 tot 6 september 2021). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven – na overleg met de team-coördinator – dat een gesprek met verzoekers gehouden kan worden op of kort na 6 september 2021. De voorzieningenrechter acht het in het belang van beide partijen om dit gesprek aan te gaan, teneinde de betoging concreet uit te werken en de daarbij te nemen maatregelen om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen af te spreken. Verzoekers hebben op zitting, zo is de voorzieningenrechter gebleken, niet duidelijk gemaakt waarom een gesprek op of kort na 6 september 2021 niet afgewacht kan worden. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat de betoging van 9 augustus 2021 tot 6 september 2021 gehouden kan worden op de door verzoekers gewenste manier.
15. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede nog op dat het gesprek aangaan met verweerder niet betekent dat de betoging gehouden moet worden op de manier die verzoekers nu voorstaan. Partijen dienen in onderling overleg te bekijken wat haalbaar is met betrekking tot de beoogde locaties, het plaatsen van caravans, de duur van de betoging en dergelijke. Bij het eventueel plaatsen van caravans is het de vraag of dit kan op een plek binnen verweerders gemeente, waarbij sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Ook dienen verzoekers zich te realiseren dat het plaatsen van caravans op eigendom van de derde-partij een inbreuk maakt op haar eigendomsrecht waarbij het nog maar de vraag is of de derde-partij deze inbreuk hoeft te dulden, gelet op het vonnis van de kantonrechter van 12 augustus 2020. Verzoekers moeten verder rekening houden met het feit dat verweerder bevoegd is voorschriften of beperkingen te stellen ter bescherming van de volksgezondheid, het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
16. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
17. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling en te bepalen dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
18. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verzoekers te veroordelen in de proceskosten van verweerder. Niet kan worden gezegd dat verzoekers misbruik van procesrecht hebben gemaakt. Het doel van de betoging is door verzoekers duidelijk geformuleerd, terwijl verzoekers daarnaast het recht hebben om het standpunt van verweerder voor te leggen aan de voorzieningenrechter en tegen verweerders beslissing op de aankondiging rechtsmiddelen aan te wenden. De voorzieningenrechter acht het dus niet redelijk dat verzoekers de proceskosten van verweerder zouden moeten vergoeden. Nu geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is er voor een veroordeling van verzoekers in de proceskosten van de derde-partij ook geen plaats.