De moeder heeft gesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vier van de vijf schooldagen bij haar zijn. De rechtbank stelt vast dat de vader dit heeft betwist en dat de moeder daar ter zitting niet op heeft gereageerd, zodat niet van de juistheid van de stelling van de moeder kan worden uitgegaan. Bovendien zullen de kinderen na de zomervakantie van dit jaar op grond van een co-ouderschapregeling evenveel tijd bij zowel de moeder als de vader verblijven, zoals de rechtbank hierna zal beslissen.
Verder heeft de moeder gesteld dat de kinderen bij een schoolwisseling niet meer op maandag en donderdag naar de BSO hoeven te gaan. Hoewel de moeder daar ter zitting aan heeft toegevoegd dat de kinderen het erg lange dagen vinden, indien zij naar de BSO moeten, heeft de vader gesteld dat de kinderen op de donderdag bij hem kunnen verblijven. Daar komt bij dat de vader onbetwist heeft gesteld dat de kinderen altijd naar de BSO zijn gegaan, omdat de ouders daar bewust voor hebben gekozen en dat het voor de sociale ontwikkeling van de kinderen goed is.
De moeder heeft voorts gesteld dat er op dit moment veel reisbewegingen per dag zijn, waarbij de reisduur van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] 20 tot 25 minuten bedraagt. Die reisbewegingen zullen alleen maar toenemen indien er gespeeld gaat worden met vriendjes en vriendinnetjes; alsdan zouden er volgens de moeder zes ritten per dag gereden moeten worden. Het stiefbroertje van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , [naam stiefbroertje] , zou dan elke reisbeweging mee moeten en niet alle kinderen passen volgens de moeder in de auto. Hierop heeft de vader aangegeven dat een autorit van 20 minuten overbrugbaar is en dat, indien de moeder deze rit voortaan niet zou hoeven te maken, de vader deze rit zou moeten maken. Bovendien heeft de moeder er volgens de vader zelf voor gekozen in [woonplaats 1] te gaan wonen (en bij haar huidige partner in te trekken), zodat de extra reistijd voor haar eigen rekening is, en hoeft het niet zo te zijn dat alle kinderen steeds mee zouden moeten in de auto, omdat oma moederszijde en stiefvader volgens de moeder kunnen fungeren als vangnet. De rechtbank stelt vast dat de moeder deze stellingen van de vader ter zitting voor een groot deel niet heeft weersproken door alleen te stellen dat haar moeder wel eens zou kunnen inspringen, maar dat dit niet altijd mogelijk is.
Daar waar de moeder heeft gesteld dat het sociale vangnet van de moeder letterlijk een stuk dichterbij is bij eventuele zich voordoende problemen (zoals ziekte), heeft de vader naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat dat andersom ook geldt voor hem, omdat de vader zijn netwerk en vangnet in [woonplaats 2] heeft.
Daarnaast heeft de moeder gesteld dat het gunstig is voor de vader wanneer de kinderen in [woonplaats 1] naar school zouden gaan vanwege zijn drukke werkschema (hij is ook docent in de avonduren aan de [naam school] ) en anderzijds is de moeder veel thuis en kan oma moederszijde zo nodig inspringen. Hierop heef de vader aangegeven dat hij flexibel met zijn werktijd kan omgaan, omdat hij een eigen kantoor heeft. Verder acht de vader de stellingen van de moeder niet relevant of misplaatst. De rechtbank stelt vast dat de moeder niet meer op deze stellingen heeft gereageerd.
De moeder heeft vervolgens gesteld dat haar hele sociale leven zich altijd in [woonplaats 1] heeft afgespeeld en dat de (huidige) schoonfamilie van de moeder woonachtig is in [woonplaats 1] . De rechtbank sluit zich voor wat betreft deze stelling aan bij het standpunt van de vader, inhoudende dat deze stelling voor wat betreft de schoolwisseling niet, althans minder, relevant is.
Ten slotte heeft de moeder gesteld dat het voor haar gewoonweg organisatorisch praktisch onmogelijk is indien, naar de rechtbank begrijpt, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [woonplaats 2] naar school zouden blijven gaan. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat die conclusie van de moeder niet juist is, terwijl de moeder er zelf voor heeft gekozen om bij haar nieuwe partner in [woonplaats 1] in te trekken. Bovendien heeft de vader gesteld dat meer gekeken zou moeten worden naar de kinderen en niet, althans minder, naar de belangen van de ouders. Het sociaal-emotionele aspect van de kinderen wordt volgens de vader niet belicht door de moeder. In de volgende overweging zal de rechtbank hierover oordelen.