ECLI:NL:RBLIM:2021:6569

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 20/2684
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik in strijd met beheersverordening Rosengarten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het afwijken van de beheersverordening Rosengarten ten behoeve van de bouw van een woning in Einighausen. Eiser, die zich tegen de vergunning had verzet, stelde dat de vergunning in strijd was met provinciaal beleid en dat de bouw van de woning zijn uitzicht en privacy zou aantasten. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de bouw van de woning goed in de omgeving paste en dat er geen sprake was van een evidente aantasting van het uitzicht of de privacy van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het besluit van 1 september 2020 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang had bij de beoordeling van dat besluit, en het beroep tegen het bestreden besluit van 16 november 2020 ongegrond. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat de omgevingsvergunning terecht was verleend.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2021

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: mr. W. Dekkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.H.C. Meertens en mr. R. Friesen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats] (vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 heeft verweerder aan vergunninghouder vergunning verleend voor het afwijken van de beheersverordening Rosengarten ten behoeve van het project "bouwen van een woning, fase 1" op de locatie Bergerweg ong. in Einighausen, kadastraal bekend als perceel [kadasternummer] .
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 november 2020 heeft verweerder de vergunning van 1 september 2020 vervangen door een nieuwe vergunning voor het afwijken van de beheersverordening Rosengarten ten behoeve van het project "bouwen van een woning, fase 1". De rechtbank beschouwt het beroep als mede gericht tegen het besluit van 16 november 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts is de derde-partij verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning op 23 april 2020 een ontwerp-besluit op de aanvraag ter inzage gelegd. Eiser heeft tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 1 september 2020 genomen. Dit besluit is vervangen door het besluit van 16 november 2020 en bestaat dus niet meer. Nu eiser niet heeft gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het vervangen besluit, heeft eiser geen belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 1 september 2020, is derhalve niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 16 november 2020 (hierna: bestreden besluit) inhoudelijk beoordelen. Verweerder heeft voorafgaand aan het bestreden besluit geen nieuw ontwerp-besluit ter inzage gelegd.
3. Het bestreden besluit behelst een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met een beheersverordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo. Het gaat om het gebruik van een nog onbebouwd perceel (het perceel) dat grenst aan de achtertuinen van een aantal woningen aan de Mauritsweg te Einighausen, waaronder de woning van eiser. Vergunninghouder wenst, op basis van een nog te verlenen vergunning voor fase 2, op het perceel een levensloopbestendige woning te realiseren. De beheersverordening Rosengarten (de beheersverordening) voorziet voor het overgrote deel van het perceel wel in een besluitvlak "Wonen", maar niet in een bouwvlak. De thans afgegeven omgevingsvergunning voorziet in een bouwvlak op het perceel, waardoor daar, gelet op de bouwregels van de beheersverordening, een woning mag worden gebouwd. De ontsluiting van het perceel is geprojecteerd om de hoek van de Mauritslaan, aan de Bergerweg. Verweerder is van mening dat de vergunningverlening, mede gelet op de aan de vergunning verbonden voorschriften en de van de vergunning deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing van Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. van 12 oktober 2020 (ruimtelijke onderbouwing), is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De omgevingsvergunning betreft een geval waarvan de raad van de gemeente Sittard-Geleen heeft bepaald dat daarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
4. Ten aanzien van de stedenbouwkundige uitstraling van de woning zijn blijkens de ruimtelijke onderbouwing de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- vanwege de ligging bij de entree van Einighausen dient de woning een hoogwaardige
uitstraling te krijgen;
- de bebouwing dient te bestaan uit hooguit één bouwlaag met (lage) kap, waarbij de
goot- en bouwhoogte circa 3,5 en 5 meter bedragen;
- de erfgrens dient een natuurlijke en groene erfafscheiding te krijgen;
- de voorgevel dient wat meer naar achter te liggen, teneinde het zicht op de naastgelegen
woning te behouden;
- de oppervlakte bedraagt maximaal 15 meter diep bij 7 meter breed;
- de afstand tot de erfgrens met de naastgelegen woningen bedraagt minimaal 3 meter en
minimaal 5 meter aan de ‘open zijde’.
Aanvraag opnieuw ter inzage?
5. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat, nu in het bestreden besluit is vermeld dat bij het besluit van 1 september 2020 fouten waren gemaakt en een nieuwe ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, de vergunningaanvraag opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd.
5.1.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn betoog dat de aanvraag opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het bestreden besluit blijkt dat het besluit is vervangen omdat dit vol slordigheden stond en een verkeerde versie van de ruimtelijke onderbouwing was bijgevoegd. Niet valt in te zien dat verweerder vanwege de geconstateerde gebreken de aanvraag opnieuw ter inzage had moeten leggen.
5.2.
Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat een nieuw ontwerp-besluit ter inzage had moeten worden gelegd alvorens een nieuw besluit genomen kon worden, is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:518, van oordeel dat verweerder hiertoe niet verplicht was.
Strijd met een goede ruimtelijke ordening?
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de omgevingsvergunning daarom niet had mogen worden verleend. Op hetgeen eiser ter onderbouwing hiervan heeft aangevoerd, zal de rechtbank hieronder nader ingaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening heeft verweerder beleidsruimte. Dit betekent dat dient te worden gerespecteerd dat verweerder in beginsel over een zekere mate van vrijheid beschikt om naar eigen inzicht en goeddunken uitvoering te geven aan de invulling daarvan. De door de rechter uit te voeren toetsing zal zich om die reden in dit geval dienen te beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen en toereikend heeft gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
7. Eiser heeft aangevoerd dat het perceel zich bevindt binnen de zonering "Buitengebied" als bedoeld in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL) en niet in het bebouwd gebied. Blijkens paragraaf "4.3.3.3 Wonen in Zuid-Limburg" geldt als basisprincipe en spelregel dat in het buitengebied geen plaats meer is voor woningbouw (met uitzondering van noodzakelijke bedrijfswoningen) en geen nieuwbouw ‘in de wei’ (= alleen nog binnen bestaand bebouwd gebied). Op grond van artikel 2.4.2 van de Omgevingsveror-dening Limburg 2014 geldt voor het perceel een verbod om nieuwe woningen te bouwen. Dat het perceel een woonbestemming heeft doet hier niet aan af. Eiser is van mening dat ook gelet op de gemeentelijke woonvisie op het perceel geen woningnieuwbouw is toegestaan.
7.1.
Volgens verweerder is de zonering van kaart 1 van het POL indicatief en heeft de gemeente enige beleidsvrijheid om van de begrenzing tussen de zone "Buitengebied" en de zone "Overig gebouwd gebied" af te wijken.
7.2.
Partijen zijn het erover eens en de rechtbank stelt ook vast dat het perceel, blijkens "kaart 1 zonering" bij het POL, in de zone "Buitengebied" ligt terwijl de naast het perceel gelegen woonpercelen aan de Mauritsweg volgens deze kaart in "Overig bebouwd gebied" liggen.
In de bij paragraaf "3.1.6 Een onderscheid in zeven soorten gebieden" van het POL opgenomen toelichting staat het volgende (p. 27):
"Overig bebouwd gebied
Deze zone omvat het resterende gedeelte van het bestaand bebouwd gebied (dus buiten de bedrijventerreinen en de stedelijke centra). Een deel ligt in stedelijke invloedsfeer , deels gaat het om grotere en kleinere dorpen, buiten de steden of stedelijke invloedsfeer.
In de regionale visies en afspraken voor de verschillende thema’s kan een verdere onderverdeling van het overig bebouwd gebied aan de orde zijn, met het oog op een goede op regio en thema toegespitste positionering van kernen. De weergave op kaart is indicatief bedoeld".
In "Bijlage 2 De belangrijkste veranderingen op een rij", onderdeel 5, van het POL staat het volgende (p. 226):
"Als aanduiding van wat we verstaan onder ‘bestaand bebouwd gebied’ sluiten we aan bij de grenzen uit het bestand bestaand bebouwd gebied (opgesteld door E’til, onderdeel van de Woonmonitor). De precieze begrenzing is een taak van de gemeenten. De rode contouren als precieze aanduiding komen niet meer terug in het POL2014".
Artikel "2.4.2 Wonen", onderdeel 3, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 luidt:
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
Gelet op het voorgaande biedt het provinciale beleid naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder de vrijheid om het perceel niet aan te merken als onderdeel van het buitengebied, maar als onderdeel van het bebouwd gebied.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg 2016 (SVWZL), welke is vastgesteld door de gemeenteraden van de gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Sittard-Geleen, Simpelveld, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal, vermeldt op p. 8 en p. 9 dat de SVWZL een driedelige opgave voor de gemeenten bevat, namelijk:
"-het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot,
-het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en
-het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de
SVWZL",
en dat de gemeenten, om invulling te geven aan deze opgave, onder meer de volgende beleidsafspraak maken:
"VI. Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de
vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen
beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hiervoor
is een werkwijze afgesproken:
Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking".
Gelet op het voorgaande biedt het gemeentelijke beleid naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder de vrijheid kwalitatief goede woningbouwinitiatieven te vergunnen indien deze worden gekoppeld aan sloop of onttrekking.
Op p. 19 van de ruimtelijke onderbouwing staat vermeld:
Initiatiefnemer is momenteel doende ter plekke van de locatie Gats 3 / Oude Markt 8 te Sittard een
horecagelegenheid te realiseren. Daartoe is op 9 september 2019 omgevingsvergunning
aangevraagd (aanvraagnummer OLO: 4642359). Met die ontwikkelingen worden twee
wooneenheden ter plekke onttrokken, waarvan één eenheid zal worden ingezet ter compensatie
van het realiseren van een levensloopbestendige woning ter plekke van onderhavig projectgebied.
Dit wordt privaatrechtelijk tussen initiatiefnemer en de gemeente geborgd. Zodoende vindt binnen
de gemeente Sittard-Geleen per saldo géén woningtoevoeging plaats en wordt voldaan aan de
voorgeschreven compensatiesystematiek van de SVWZL.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de realisatie van een kwalitatief goed woningbouwproject op het perceel past binnen het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid. Eiser heeft niet betwist dat het beoogde bouwplan voor een levensloopbestendige woning een kwalitatief goed woningbouwintiatief is en dat voldoende is geborgd dat hiervoor een compensatie in de vorm van een woningonttrekking zal plaatsvinden.
8. Eiser is het niet eens met het standpunt van verweerder dat de nieuw te bouwen woning op het perceel in de omgeving past en stedenbouwkundig een meerwaarde heeft, omdat daardoor het zicht op de achterkanten van de woningen aan de Mauritsweg wordt weggenomen. Eiser betwist dat er stedenbouwkundig een verbetering plaatsvindt, nu het perceel thans, net als de aansluitende percelen aan de Bergerweg, nog "groen" en onbebouwd is, maar daarop bebouwingen komen. Het is eiser onduidelijk waarom in dit geval een bebouwd perceel stedenbouwkundig wenselijker zou zijn dan een onbebouwd perceel. Eiser acht de stelling dat de te bouwen woning het zicht op de achterkanten van de woningen aan de Mauritsweg blokkeert ook niet te volgen, omdat verweerder tegelijkertijd heeft aangegeven dat de woning iets naar achter moet komen te liggen om het zicht op de naastgelegen woning (aan [adres 2] ) te handhaven.
8.1.
Verweerder heeft aangegeven dat het bouwvlak op het perceel aldus is bepaald dat het zicht op de aanwezige bijgebouwen aan de achterzijde van de woning van eiser, gelegen aan [adres 1] , wordt weggenomen, maar het zicht op de woning aan de [adres 2] , op de hoek Mauritsweg/Bergerweg, wordt behouden. Achter de woning van eiser ligt namelijk een samenstel van opstallen, wat volgens verweerder niet bepaald een mooie uitstraling heeft (verrommeling). De te bouwen woning zal het zicht hierop als het ware blokkeren. Verweerder heeft ter zitting verklaard zich daarbij te hebben gebaseerd op een advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige. Deze oordeelde dat de nieuwe woning zal leiden tot een opwaardering van de omgeving.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwen van een woning volgens het aangegeven bouwvlak en de eerdervermelde stedenbouwkundige uitgangspunten stedenbouwkundig goed in de omgeving past en dat er daarom geen stedenbouwkundige beletselen waren om de omgevingsvergunning voor fase 1 te verlenen.
9. Volgens eiser zal de bouw van een woning in het in de omgevingsvergunning aangegeven bouwvlak en volgens de daarin vermelde uitgangspunten en voorschriften gevolgen hebben voor zijn privacy en uitzicht. Zijn woon- en leefklimaat zal hierdoor onevenredig worden aangetast.
9.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat naar vaste jurisprudentie niemand recht heeft op een blijvend vrij uitzicht en dat bij het formuleren van de stedenbouwkundige uitgangspunten uitvoerig rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden. De bouwhoogte van de woning, 5 meter, past bij de omliggende bebouwing. Vanwege de bestaande bebouwing op het achtererf van eiser, is er ook nu al geen sprake van een vrij uitzicht voor eiser.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de stedenbouwkundige uitgangspunten als vermeld in punt 4, voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en andere omwonenden. Gelet op de bestaande bebouwing in de achtertuinen van de woningen aan de Mauritsweg kan niet gezegd worden dat het uitzicht door de te bouwen woning dusdanig zal verslechteren dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Regels ter bescherming van de privacy in verband met woonbebouwing zijn met name te vinden in het burenrecht. Bij de bouw van de woning op het perceel zal hiermee rekening moeten worden gehouden en eiser kan in dit verband eventueel de hulp inroepen van de civiele rechter. Alleen indien evident is dat sprake is van een aantasting van eisers privacy vormt dit een belemmering om de omgevingsvergunning te verlenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bouwen van de woning tot een evidente aantasting van zijn privacy zal leiden.
Verslechtering ten opzichte van de vervallen omgevingsvergunning?
10. Eiser heeft erop gewezen dat in het bestreden besluit, anders dan in het vervallen besluit van 1 september 2020, geen aparte bouwregels voor bijgebouwen meer zijn opgenomen. Voor de bijgebouwen gelden daardoor de bouwregels voor bijgebouwen zoals opgenomen in de beheersverordening. Bovendien is in het bestreden besluit de bestemming "Tuin" en de voorwaarde dat binnen die bestemming niet (vergunningvrij) mag worden gebouwd niet meer opgenomen. Gevolg van het voorgaande is dat eiser over de gehele lengte van zijn tuin op korte afstand van de erfgrens geconfronteerd kan worden met een of meer bijgebouwen, waardoor daar een enorme bouwmassa aan (aangebouwde) bijgebouwen van maximaal 70 m² kan worden gerealiseerd. Eiser vindt dat, gelet op voormelde bouwmogelijkheden, het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10.1.
Verweerder beschouwt het toekennen van een bestemming "Tuin" en opnemen van een afwijkende bijgebouwenregeling instrumenten die thuishoren in een bestemmingsplan. De bouwregels voor bijgebouwen uit de beheersverordening zijn getoetst bij de totstandkoming van de beheersverordening en volgens verweerder valt daarom niet in te zien dat deze niet passen in een goede ruimtelijke ordening.
10.2.
Op grond van de beheersverordening (voorschrift 11.2.1 onder d, e en f) mag het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen op het perceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten het bouwvlak, tot een oppervlakte van maximaal 70 m², met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen. De bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 meter achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd. Verder gelden maxima voor de goothoogte en bouwhoogte. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten bevat om te oordelen dat de toepassing van de bijgebouwenregeling uit de beheersverordening op het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie op het perceel dusdanig afwijkend is dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend zonder aparte bouwregels voor bijgebouwen in de omgevingsvergunning op te nemen. Wat betreft hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de bestemming "Tuin" is de rechtbank met verweerder van oordeel dat een wijziging van een gedeelte van het perceel in een bestemming "Tuin" niet thuishoort in een omgevingsvergunning. Bij het bestreden besluit heeft deze wijziging dan ook terecht niet plaatsgevonden.
11. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en is de omgevingsvergunning terecht verleend. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het besluit van 1 september 2020 niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit van 16 november 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 augustus 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.