13.5.Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals onder het kopje ‘Procesverloop’ staat beschreven.
14. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ook in het geval eiser geen nettobedrag aan loon ontvangt maar slechts de loonbelasting betaalt er sprake is van inkomen uit de [bedrijfsnaam 2] . Het in de [bedrijfsnaam 2] ondergebrachte geldbedrag vloeit voort uit een ontslagvergoeding. Verweerder heeft er op gewezen dat een ontslagvergoeding moet worden aangemerkt als inkomen dat bestemd is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan over de periode na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft verweerder aangestipt dat uit Suwinet is gebleken dat ook daadwerkelijk van deze middelen gebruik wordt gemaakt.
15. Eiser is het hier niet mee eens. In beroep heeft hij aangevoerd dat hij geen inkomen heeft gehad uit [bedrijfsnaam 1] of de [bedrijfsnaam 2] en daarbij gewezen op de betreffende BTW-aangiften over de eerste drie kwartalen van het kalenderjaar 2020. Het geld waarover loonheffing plaatsvindt is volgens eiser reeds van hem privé of van [bedrijfsnaam 1] . Op basis van een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst dient hij verzuimde loonheffingen alsnog te betalen of de gelden terug te storten in de [bedrijfsnaam 2] . Het bedrag in de [bedrijfsnaam 2] was bedoeld als pensioenvoorziening die eiser nu aan heeft moeten spreken om de vaste lasten te kunnen voldoen. Tenslotte heeft eiser kortgezegd aangevoerd dat hij hard is getroffen door de coronapandemie.
16. In de procedure ROE 21/1465 staat de afwijzing van eisers aanvraag voor een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tozo 3 centraal. In het kader van die procedure heeft verweerder op 10 maart 2021 van [bedrijfsnaam 1] , de [bedrijfsnaam 2] en een andere onderneming van eiser een aantal stukken opgevraagd. Het betreft bijvoorbeeld de aangiftes en aanslagen bij de Belastingdienst, de jaarrekeningen en de winst- en verliesrekeningen over de kalenderjaren 2018 en 2019. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 1.3. Deze stukken heeft verweerder op 14 april 2021 ontvangen. Op basis van deze stukken heeft verweerder in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat eiser niet onder doelgroep van de Tozo valt, waardoor hij op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tozo geen recht heeft op een algemene bijstandsuitkering. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat niet langer het standpunt wordt ingenomen dat eiser geen recht heeft op een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tozo wegens een te hoog netto-inkomen.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
18. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tozo kan algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Ingevolge artikel 5 van de Tozo wordt in de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep een gewijzigd standpunt heeft ingenomen waarmee niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiser, namelijk dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de Tozo 1 en 2. Gelet op het in beroep kenbaar gemaakte gewijzigde standpunt van verweerder berust het bestreden besluit 1 niet op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit 1 is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit 1 dient te worden vernietigd. Aan inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden op het door verweerder verlaten standpunt komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank moet vervolgens een oordeel geven over de vraag of verweerder met de nadere motivering het motiveringsgebrek van het bestreden besluit 1 heeft hersteld en de rechtsgevolgen daarvan in stand kunnen blijven.
20. Het feit dat verweerder pas ter zitting zijn standpunt heeft gewijzigd en vervangen door het standpunt als ingenomen in het hierboven besproken bestreden besluit 2 schaadt eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn processuele belangen. Eiser heeft immers in zijn beroepsgronden tegen dat besluit en ter zitting voldoende de gelegenheid gehad tegen de nieuwe, ter zitting naar voren gebrachte, weigeringsgrond te ageren.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand kunnen worden gelaten. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet tot de doelgroep van de Tozo 1 en 2 behoorde. De rechtbank verwijst naar het hiervoor overwogene in rechtsoverweging 6 en 7 ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag van de Tozo 3. Nu de inhoudelijke stukken en regelgeving waar dit oordeel op is gebaseerd dezelfde zijn als in onderhavige procedure, komt de rechtbank ten opzichte van de Tozo 1 en 2 tot dezelfde conclusie.
21. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.
22. Nu de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand worden gelaten ziet de rechtbank reeds daarom geen aanleiding voor toekenning van door eiser verzochte schadevergoeding wegens het onthouden van een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tozo.
23. Voor zover eiser aan heeft willen voeren dat aan hem dwangsommen toekomen wegens een overschrijding van de beslistermijn door verweerder overweegt de rechtbank dat van een ingebrekestelling geen sprake is, waardoor reeds daarom geen dwangsommen aan eiser zijn verbeurd.
24. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond is dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
25. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.