Overwegingen
1. Verzoeker voert tegen de weigering een terrasvergunning te verlenen aan dat hij na overleg met een medewerker van verweerders gemeente die heeft aangegeven dat het onder voorwaarden mogelijk was dat hij een terrasvergunning zou krijgen, een terras heeft aangeschaft van circa € 7.000,00. Verder betoogt verzoeker dat hij het terras heeft geplaatst in de veronderstelling dat de terrasvergunning daadwerkelijk zou worden verleend. Die veronderstelling was gebaseerd op signalen van de zijde van de gemeente, aldus verzoeker. Verzoeker stelt dat hij voor het terras complimenten van de wijkagent heeft gekregen en hij kan dat niet rijmen met diens negatieve advies, inhoudende dat een terras op deze locatie gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Volgens verzoeker geldt dit bezwaar voor alle terrassen aan het [naam plein] . Ten aanzien van verweerders standpunt, gebaseerd op de bevindingen van het wijkteam, dat door een terras op deze locatie de leefbaarheid en veiligheid in het gedrang komt, voert verzoeker aan dat dit overal in het uitgangsleven in het uitgangsleven kan voorkomen en niets met zijn onderneming te maken heeft. Dat er een groep personen zou zijn die voor overlast zorgt, is bij verzoeker niet bekend en verzoeker zal het veroorzaken van overlast niet accepteren als dat op zijn terras gebeurt. Verzoeker wijst op het grote financiële belang om te beschikken over een terras en verzoekt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening een terrasvergunning aan hem te verlenen.
2. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak.
4. De rechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag welk spoedeisend belang hier aan de orde is. Bij een financieel belang, zoals in deze zaak, is er niet snel sprake van een spoedeisend belang. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of een acute financiële noodsituatie aanwezig is, die de continuïteit van de betrokken onderneming bedreigt, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoeker voert in dit verband aan dat hij in zijn horeca-onderneming te weinig omzet kan genereren. Binnen is het klein en warm en klanten willen graag buiten zitten. Met een terras zou hij dus meer omzet maken. Op zitting heeft hij verklaard dat de zaak binnen een paar maanden failliet zal gaan zonder terras. Bij de overname van de zaak heeft zijn boekhouder hem gezegd dat hij wel een terrasvergunning zou krijgen van de gemeente.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de zaak heeft overgenomen zonder terras en alleen heeft gesteld, maar niet met financiële gegevens heeft onderbouwd dat zijn bedrijf zonder terras niet levensvatbaar is gebleken. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de beslissing op bezwaar eind oktober of begin november 2021 is te verwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten zonder in onomkeerbare financiële problemen te komen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter nog in aanmerking genomen dat verzoeker de horeca-onderneming zonder terras heeft overgenomen en in dezelfde situatie verkeert als elke andere ondernemer die moet afwachten of hij voor een bepaalde vergunningplichtige activiteit van het bevoegd gezag een vergunning krijgt. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom wegens het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen te worden.
7. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er nog op dat het bij wijze van voorlopige voorziening verlenen van een tijdelijke vergunning een verstrekkende maatregel zou zijn. Verzoekers positie verschilt, zoals hiervóór overwogen, niet van die van iedere andere ondernemer die een vergunning nodig heeft om op legale wijze een bedrijf te kunnen starten of uitbreiden en daar soms langer op moet wachten dan hem wenselijk is. Bovendien stelt de voorzieningenrechter vast dat de verlening of weigering van de gevraagde terrasvergunning een bevoegdheid van verweerder betreft met zowel beleids- als beoordelingsruimte, zodat bezwaarlijk van de rechter kan worden verwacht dat hij in een dergelijke bevoegdheid treedt door zelf de gevraagde vergunning te verlenen. Het is niet aan de rechter om de door verweerder bij de toepassing van artikel 2:28a, tweede lid, in verbinding met het bepaalde in het derde en vierde lid van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening uit te voeren beoordeling en belangenafweging te doorkruisen. Met toewijzing van een voorziening, die mogelijk maakt dat verzoeker (vooralsnog) tot exploitatie van het terras kan overgaan, zou een te vergaand voorschot op de uitkomst van de bodemprocedure worden genomen en kunnen wellicht (thans nog niet bekende) belangen van derden worden doorkruist. Voor een dergelijke verstrekkende voorziening zou slechts dan aanleiding kunnen worden gevonden indien op voorhand duidelijk is dat sprake is van een apert onjuiste beslissing en dat verder niets aan (onvoorwaardelijke) verlening van de gevraagde terrasvergunning in de weg staat. Dat is in dit geval niet aan de orde.
8. Ten slotte wijst de voorzieningenrechter erop dat de gemachtigde van verweerder op zitting heeft toegezegd dat in het kader van de lopende bezwaarprocedure kan worden (mee)beoordeeld of verzoeker in aanmerking kan komen voor een (klein) gevelterras. Verzoeker moet dat dan wel zo snel mogelijk aanvragen en daarbij zo exact mogelijk aangeven wat voor soort terrasmeubilair hij wil plaatsen, waar en hoeveel. Het is niet aan verweerder om uit te zoeken wat er in dit opzicht mogelijk is, maar verzoeker dient zelf het initiatief te nemen voor het geval het nu aangevraagde terras aan de overzijde van de straat niet vergunbaar blijkt.