ECLI:NL:RBLIM:2021:6770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 21/ 1923
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en beslagvrije voet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 1 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was gekort. De verzoeker stelde dat hij door deze korting onder de beslagvrije voet kwam te leven en niet kon voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat hij in acute financiële nood verkeerde. De korting op de uitkering had slechts eenmalig plaatsgevonden en in de daaropvolgende maand was de volledige uitkering weer uitbetaald. De verzoeker had ook geen bewijs geleverd voor de gestelde betalingsachterstanden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat op basis van de overgelegde stukken het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De verzoeker had gesteld dat de uitbetaling van vakantie-uren niet als inkomen, maar als vermogen had moeten worden aangemerkt, maar dit werd niet onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1923
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers uitkering over juni 2021 die hij ontvangt op grond van de Participatiewet (hierna: Pw) gekort vanwege ontvangen inkomsten en hem een waarschuwing opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Car, als waarnemer van gemachtigde. Mr. Car heeft deelgenomen via een beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
2. Verzoeker stelt dat hij door de korting van zijn bijstandsuitkering over de maand juni 2021 tot een bedrag van € 357,67 onder de beslagvrije voet komt te leven en niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
3. De voorzieningenrechter heeft voor de zitting verzoeker verzocht het spoedeisend belang nader toe te lichten. De gemachtigde heeft bij faxbericht van 18 augustus 2021 in antwoord daarop gesteld dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit, omdat de gestelde uitbetaling van vakantie-uren niet als inkomen, maar als vermogen had moeten worden bestempeld. Bovendien is de uitkering over de maand augustus 2021 tot op heden nog niet uitbetaald. Ter zitting heeft de gemachtigde opgemerkt dat als gevolg van het bestreden besluit er bij verzoeker betalingsachterstanden zijn ontstaan. In de gronden van bezwaar heeft verzoeker gesteld dat hem ten onrechte een waarschuwing is opgelegd. Hij heeft de inlichtingenplicht niet geschonden en ook geen nabetaling van het uitzendbureau gehad. Daartoe heeft hij bankafschriften over de periode 1 april 2021 tot en met 1 juli 2021 aan verweerder gestuurd.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu verzoeker niet nader heeft onderbouwd dat hij in acute financiële nood is, het spoedeisend belang ontbreekt. De korting van de uitkering als gevolg van de uitbetaling van vakantie-uren heeft slechts eenmalig plaatsgevonden. In de daaropvolgende maand is weer de volledige uitkering (over juli 2021) uitbetaald. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de uitbetaling van de uitkering telkens plaatsvindt in de daarop volgende maand, hetgeen ook blijkt uit de door verzoeker verstrekte bankafschriften. De gestelde betalingsachterstanden zijn door verzoeker op geen enkele wijze onderbouwd.
5. De door verzoeker gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter overweegt dat de bankafschriften weliswaar geen bijschrijving van de nabetaling laten zien, maar uit de informatie van zowel Suwinet als die van het uitzendbureau van een nabetaling in april 2021 blijkt. Ook is niet onderbouwd dat verweerder de nabetaling van vakantie-uren niet als betaling van loon had mogen aanmerken en korten op verzoekers uitkering. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
6. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 september 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.