In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een huurovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder P.M.F. Otten, had gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van de gehuurde woonruimte. De gedaagde had een huurachterstand van meer dan drie maanden, wat leidde tot de vordering van de eiser. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2021 heeft de eiser echter verklaard dat hij per 1 januari 2021 geen verhuurder meer is van de gedaagde. Hierdoor heeft de eiser zijn vordering tot ontbinding en ontruiming ingetrokken en alleen een bedrag van € 1.040,00 aan huurachterstand en € 203,64 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de actuele huurachterstand van € 1.040,00 lager is dan de eerder gevorderde achterstand, en heeft deze toegewezen. De gedaagde is niet verschenen bij de mondelinge behandeling en heeft de hoogte van de huurachterstand niet betwist. De kantonrechter heeft ook de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toegewezen, evenals de buitengerechtelijke kosten, die in overeenstemming zijn met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 712,96. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.