ECLI:NL:RBLIM:2021:6847

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
C/03/281672 / FA RK 20-3116
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen ouders met minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 3 september 2021, wordt de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken. Partijen zijn op 11 oktober 2013 in Maastricht getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank constateert dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat er geen ouderschapsplan is overgelegd. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de ouders hun onderlinge verhouding na de echtscheiding zullen verbeteren in het belang van de kinderen.

De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, wat de vader ondersteunt. De rechtbank wijst dit verzoek toe, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat dit niet in het belang van de kinderen is. Daarnaast vraagt de vader om een zorgregeling, maar de moeder is het hier niet mee eens. De rechtbank stelt een zorgregeling vast die de kinderen in staat stelt om contact te hebben met beide ouders, met als doel rust en regelmaat te creëren.

Wat betreft de kinderbijdrage verzoekt de moeder een bedrag van € 100,00 per maand per kind, terwijl de vader dit op € 25,00 per maand per kind wil vaststellen. De rechtbank oordeelt dat de vader onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn financiële situatie en bepaalt dat hij € 100,00 per maand per kind moet betalen. De rechtbank besluit dat elke partij de eigen proceskosten draagt en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/281672 / FA RK 20-3116
Beschikking d.d. 3 september 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. E.F.M. van Swaaij, gevestigd te Maastricht,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. M.E.Th. Hogervorst, gevestigd te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 21 augustus 2020;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vader, ingekomen op
9 november 2020;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op
6 januari 2021;
  • het F9-formulier van de moeder van 22 februari 2021;
  • de brief met producties van de moeder van 29 juli 2021, ingekomen op 30 juli 2021;
  • het nader bericht echtscheiding tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vader, ingekomen op 2 augustus 2021.
1.2.
De zaak is op 12 augustus 2021 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de moeder en haar advocaat en de vader en zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd op 11 oktober 2013 in Maastricht. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij hebben twee zoons die minderjarig zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] .
2.2.
De moeder en de vader wonen niet meer samen. De kinderen wonen bij de moeder. In de uitspraak van deze rechtbank van 13 november 2020 is een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opgenomen. [1] De kinderen verblijven sindsdien bij de vader volgens deze voorlopige zorgregeling:
- een keer per twee weken van vrijdag na school (of bij geen school vanaf 12.00 uur) tot maandag
voor school dan wel (wanneer maandag geen school is) tot 10.00 uur;
- in de tussenliggende week van woensdagmiddag na school tot (zolang de kinderen nog niet
naar school gaan) vrijdag 12.00 uur en vanaf het moment dat de kinderen naar school gaan
tot vrijdagochtend begin schooltijd;
- gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg af te spreken.
2.3.
De moeder vraagt om de echtscheiding uit te spreken en om een aantal zaken met betrekking tot de kinderen vast te stellen. De vader vraagt hetzelfde. Over de echtscheiding en de hoofdverblijfplaats van de kinderen zijn zij het eens met elkaar. Ze worden het niet eens over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en over de kinderbijdrage. Ze vragen de rechtbank om een beslissing te nemen op die punten. Ten slotte geven zij aan dat er over de verdeling van de gemeenschap van goederen niets meer hoeft te worden beslist.
Omdat het in deze zaak vooral over de afspraken rond de kinderen gaat, noemt de rechtbank partijen hier ‘de moeder’ en ‘de vader’.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
Partijen zijn het erover eens dat hun huwelijk is gestrand en dat het ook niet meer goed zal komen. Dat betekent dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat is een voorwaarde om de echtscheiding te kunnen uitspreken. [2] De rechtbank kan daarom de echtscheiding uitspreken, maar er ontbreekt een ouderschapsplan.
3.1.2.
In de wet staat dat een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan moet bevatten, waarin partijen afspraken hebben opgenomen ten aanzien van hun minderjarige kinderen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. [3] Ontbreekt dit ouderschapsplan, dan kan de rechtbank een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. [4]
De rechtbank is van oordeel dat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan in te dienen waarmee ze het beiden eens zijn. Partijen hebben namelijk uitgelegd dat zij eerst via mediation en daarna via hun advocaten hebben geprobeerd om afspraken te maken met betrekking tot de kinderen. Er zijn misverstanden ontstaan, waardoor het nog moeilijker is geworden om het eens te worden over bijvoorbeeld de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Partijen verschillen van inzicht en zij komen niet tot een gezamenlijke afspraak. Dat is de rechtbank ook zelf tijdens de zitting gebleken.
3.1.3.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen hen uitspreken, omdat een ouderschapsplan door de ouders niet kan worden overgelegd en hun huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. De vader is het hiermee eens.
3.2.2.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder toewijzen, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat dit niet in het belang van de kinderen is.
3.3.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.3.1.
De man verzoekt de rechtbank om een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen. De zorgregeling die hij vraagt, houdt in dat de kinderen drie weekenden achter elkaar per maand bij hem verblijven en in het weekend dat ze niet bij de vader zijn, zijn ze die week bij hem van woensdag tot vrijdag.
De vrouw is het hiermee niet eens. Zij vindt zelfs de voorlopige zorgregeling niet geschikt. Zij vindt dat deze regeling te onrustig is voor de kinderen omdat er te veel wisselmomenten zijn. De kinderen zijn doodop nadat zij bij de vader zijn geweest en dat is zeker doordeweeks niet goed als zij naar school moeten. Volgens haar kan de vader de kinderen doordeweeks niet zelf opvangen. Zij maakt zich zorgen over het hanteren van geschikte bedtijden. Zij geeft aan dat de vader in [plaats] woont, terwijl zij in [woonplaats] vlakbij de school van de kinderen woont. Door de kinderen doordeweeks bij haar te laten verblijven, komt er rust en regelmaat voor de kinderen. In principe vindt zij het goed als de kinderen drie weekenden per maand bij de vader zijn, maar niet drie weekenden achter elkaar zoals hij vraagt.
3.3.2.
Op basis van wat partijen hebben verteld op de zitting, vindt de rechtbank het nodig om partijen het volgende mee te geven. Het is duidelijk dat partijen veel met elkaar of door elkaar hebben meegemaakt en dat zij daardoor echt niet beter met elkaar zijn gaan praten. Zij geven elkaar de schuld dat er niet wordt gecommuniceerd of dat er misverstanden ontstaan. De rechtbank ziet veel weerstand tussen partijen: De moeder heeft weerstand tegen de voorstellen van de vader, omdat zij zich oprecht zorgen maakt over het welzijn van de kinderen. De vader heeft weerstand tegen de voorstellen van de moeder, omdat hij zich oprecht zorgen maakt over het behouden van het contact met de kinderen en bang is dat hij geen actieve vaderrol kan hebben. Beiden zien deze oprechte zorgen en goede intenties van elkaar niet. Ze zien het vooral als elkaar dwarszitten.
De vader geeft aan dat er wel rust komt tussen partijen als de rechtbank eenmaal de knoop heeft doorgehakt. Deelname aan het Uniform Hulpaanbod (te weten het traject Nieuw Ouderschap) is volgens hem daarom voor partijen niet nodig. De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat nu een knoop doorhakken niet alles oplost voor de toekomst. Er komen namelijk nog meer zaken met betrekking tot de kinderen waarover partijen samen moeten beslissen. De rechtbank heeft er niet zonder meer vertrouwen in dat dit gaat lukken. Zo is het aanvragen van een identiteitskaart voor de kinderen ook met de nodige ruzie en stress gegaan, terwijl dit eigenlijk iets simpels hoort te zijn.
De rechtbank maakt zich daarom zorgen over de toekomst van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als partijen zo door blijven gaan, omdat zij hier last van gaan krijgen. De rechtbank heeft er zelfs over nagedacht om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen om onderzoek te doen naar de beste zorgregeling voor de kinderen. Dat onderzoek laat de rechtbank nu niet uitvoeren. De rechtbank geeft partijen toch een kans om hun onderlinge verhouding na de echtscheiding te verbeteren en te investeren in hun omgang met elkaar en hun begrip voor elkaar, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.3.
Het is verder in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er een zorgregeling komt waarbij zij ook met de vader contact hebben en bij hem verblijven. De rechtbank zal de volgende zorgregeling vaststellen:
- de kinderen zijn twee weekenden bij de vader, daarna een weekend bij de moeder en vervolgens weer twee weekenden bij de vader. In het weekend dat ze bij de moeder zijn, verblijven ze in de week vóór dat weekend van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de vader. In de week ná dat weekend verblijven ze van woensdagmiddag tot woensdagavond bij de vader. Het schema van halen en brengen wordt dan als volgt:
- week 1 en 2: de vader haalt de kinderen op vrijdag van school (of bij geen school om 12.00 uur bij de moeder op) en hij brengt de kinderen op maandagochtend naar school (of bij geen school om 10.00 bij de moeder op);
- week 3: de vader haalt de kinderen op woensdag van school (of bij geen school om 12.00 uur bij de moeder) en hij brengt de kinderen op donderdagochtend naar school (of bij geen school om 10.00 bij de moeder op);
week 4: de vader haalt de kinderen op woensdag van school (of bij geen school om 12.00 uur bij de moeder) en hij brengt de kinderen om 19.00 uur bij de moeder op.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een zorgregeling waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vader zijn best doet, maar het is niet goed als de kinderen vermoeid naar school gaan. Met deze regeling ontstaat er rust en regelmaat met minder wisselmomenten, kunnen zij uitgerust naar school en hoeven zij de vader in week 3 en 4 niet te lang te missen. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat de kinderen in de tussenliggende weken rond het weekend van de moeder ook contact hebben met hun vader.
Op de zitting is gebleken dat de moeder kan instemmen met de verdeling van de vakanties en feestdagen zoals de vader heeft gevraagd. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat die verdeling niet in het belang van de kinderen is, zodat de rechtbank het verzoek van de vader op dit punt zal toewijzen. Hoe die verdeling eruit ziet, staat onder het kopje “De beslissing” op pagina 7 van deze uitspraak.
3.4.
Kinderbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat de man € 100,00 per maand per kind moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (kinderbijdrage). De vader verzoekt de rechtbank om deze bijdrage vast te stellen op € 25,00 per maand per kind.
3.4.2.
De moeder becijfert de behoefte van de kinderen op € 515,00 per maand voor beide kinderen. De vader stelt niet dat dit niet klopt. De rechtbank gaat daarom uit van die behoefte, ook omdat is gebleken dat de becijfering aansluit bij de gebruikelijke berekening.
3.4.3.
Het grootste struikelblok is de draagkracht van de vader, daar komen partijen niet uit. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om meer dan € 25,00 per maand per kind te betalen. Hij doet nu ander werk, waarbij hij een project heeft aangenomen dat is mislukt. Hij is nu wel bezig met een nieuw, groot project en verwacht dan wel meer inkomsten te hebben. Hij heeft eerder wel € 100,00 per maand per kind aangeboden, maar dit was onderdeel van het voorstel over de zorgregeling. Zou de moeder daarmee hebben ingestemd, dan zou hij dat betalen van de opbrengst uit de verkoop van de echtelijke woning. Hij teert daar nu ook op in.
3.4.4.
De moeder vindt dat de vader te weinig financiële stukken heeft ingediend. Op basis van de stukken die hij wel heeft ingediend, zou hij als zelfstandig ondernemer € 3.300,00 per jaar verdienen. Daar kan de vader niet van leven. Hij heeft geen stukken laten zien of en hoe hij inteert op de opbrengst uit de verkoop van de echtelijke woning. Omdat de vader te weinig laat zien over zijn financiële positie, moet de rechtbank er maar vanuit gaan dat de vader
€ 100,00 per maand per kind kan betalen. Ook de moeder teert in op de opbrengst uit de verkoop van de echtelijke woning en tot nu toe betaalt zij alle kosten van de kinderen.
3.4.5.
De rechtbank zal bepalen dat de vader als kinderbijdrage een bedrag van € 100,00 per maand per kind moet betalen aan de moeder. Als de vader van mening is dat hij onvoldoende draagkracht heeft, dan moet hij dat laten zien. Hij heeft hiervoor onvoldoende stukken ingediend, terwijl hij al tijdens de procedure voorlopige voorziening daar op is gewezen. Bovendien staat in de brief van 8 juli 2021 die de rechtbank heeft verstuurd aan partijen, dat als de draagkracht van een belanghebbende wordt betwist, een draagkrachtberekening voorzien van onderliggende stukken moet worden overgelegd. De vader heeft geen stukken over het boekjaar 2018 en geen voorlopige cijfers over 2021 ingediend. Dit zijn allemaal stukken die de vader moet overleggen, omdat het zijn bedrijf is. Hij heeft de rechtbank verder van weinig informatie voorzien over zijn bedrijf of zijn nieuwe werkzaamheden. De vader heeft het over nieuwe projecten, maar dat vertelt hij pas op de zitting zonder enige onderbouwing. De rechtbank vindt dat de kinderen niet de dupe mogen zijn van deze manier van procederen. Bovendien verwacht de vader hogere inkomsten te krijgen uit zijn nieuwe, grote project.
De conclusie van de rechtbank is dus dat de vader onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven en onvoldoende controleerbare stukken heeft ingediend. De vader heeft dus onvoldoende gemotiveerd bestreden dat hij draagkracht heeft om de bijdrage van € 100,- per maand per kind te kunnen betalen, zoals de moeder heeft gevraagd.
Door het gebrek aan stukken en informatie kan de rechtbank geen behoorlijke alimentatieberekening maken. Daarom wordt er aan deze uitspraak geen berekening gehecht.
3.5.
Verdeling
3.5.1.
De man verzoekt de rechtbank om de verdeling van de tussen de partijen bestaande (ontbonden) gemeenschap van goederen vast te stellen op nader aan te geven wijze.
3.5.2.
De (wijze van) verdeling is niet meer nader aangegeven door de vader. Op de zitting hebben partijen verteld dat er niets meer te verdelen valt maar dat er nog een belastingteruggaaf van de aangifte inkomstenbelasting over 2020 aankomt. Zij hebben ter zitting afgesproken dat deze belastingteruggaaf wordt verrekend, waarbij ieder de helft ontvangt. Dit betekent in de praktijk, zo begrijpt de rechtbank, dat de vader helft aan de moeder zal overmaken zodra hij de teruggaaf van de belastingdienst heeft ontvangen. Voor de rechtbank is er dus niets meer te beslissen en dat betekent dat het verzoek van de vader wordt afgewezen.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Omdat partijen echtgenoten zijn, bepaalt de rechtbank dat partijen elk de eigen proceskosten moeten dragen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Maastricht op 11 oktober 2013;
4.2.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
4.3.
bepaalt dat de zorgregeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de kinderen zijn twee weekenden bij de vader, daarna een weekend bij de moeder en vervolgens weer twee weekenden bij de vader. In het weekend dat ze bij de moeder zijn, verblijven ze in de week vóór dat weekend van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de vader. In de week ná dat weekend verblijven ze van woensdagmiddag tot woensdagavond bij de vader. Het schema van halen en brengen wordt dan als volgt:
- week 1 en 2: de vader haalt de kinderen op vrijdag van school (of bij geen school om 12.00 uur bij de moeder) en hij brengt de kinderen op maandagochtend naar school (of bij geen school om 10.00 bij de moeder);
- week 3: de vader haalt de kinderen op woensdag van school (of bij geen school om 12.00 uur bij de moeder) en hij brengt de kinderen op donderdagochtend naar school (of bij geen school om 10.00 bij de moeder);
week 4: de vader haalt de kinderen op woensdag van school (of bij geen school om 12.00 uur bij de moeder) en hij brengt de kinderen om 19.00 uur bij de moeder;
- de vakanties worden bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste helft van die vakanties bij de moeder verblijven en de tweede helft bij de vader. In de even jaren verblijven de kinderen de eerste helft van de vakanties bij de vader en de tweede helft bij de moeder;
- de kinderen mogen in de vakanties telefonisch contact hebben met de andere ouder iedere derde dag of als er iets bijzonders te melden is;
- op de eerste Paasdag verblijven de kinderen bij de vader en op de tweede Paasdag bij de moeder;
- de kinderen verblijven in ieder geval een kerstdag bij de ene ouder en de andere kerstdag bij de andere ouder, in onderling overleg af te spreken;
- de kinderen verblijven op Oud- en Nieuwjaarsdag bij in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- op Vaderdag verblijven de kinderen bij de vader en op Moederdag bij de moeder
- op hun verjaardagen verblijven de kinderen om en om bij de ouders, te beginnen bij de man.
4.4.
bepaalt dat de vader met ingang van de datum van deze beschikking aan de moeder dient te voldoen een bedrag van € 100,00 per maand per kind als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.N. Geerman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A.W. Graus op
3 september 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.

Voetnoten

1.Zaaknummer C/03/283351 / FA RK 20-3693
2.Zie artikel 1:150 van het Burgerlijk Wetboek
3.Zie artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.Zie artikel 815, lid 6 Rv