ECLI:NL:RBLIM:2021:6848

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
8984481 CV EXPL 21-491
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie door VGZ Zorgverzekeraar N.V. aan gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ en was in gebreke gebleven met het betalen van premies, eigen risico's en eigen bijdragen. VGZ vorderde een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, na eerder een hoger bedrag te hebben geclaimd, en stelde dat de gedaagde nog een openstaande schuld had van € 1.261,40. De gedaagde erkende de schuld, maar stelde dat er loonbeslag was gelegd en dat zijn betalingen via het CAK verliepen. De kantonrechter oordeelde dat de inhouding van de zorgpremie door het CAK geen loonbeslag betrof en dat VGZ recht had op de gevorderde betaling. De rechter wees de vordering van VGZ toe en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8984481 CV EXPL 21-491
Vonnis van de kantonrechter van 1 september 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 10 december 2020,
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de schriftelijke weergave van de mondelinge dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten en is op die grond premies, eigen risico’s en eigen bijdragen voor zorgkosten aan VGZ verschuldigd.
2.2.
[gedaagde] heeft een deel van hetgeen hij op grond van zijn zorgverzekeringsovereenkomst aan VGZ verschuldigd is, onbetaald gelaten.
2.3.
Volgens een door VGZ ingebracht overzicht (productie 1 dagvaarding) bestaat het door [gedaagde] onbetaald gelaten bedrag uit premies over de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en uit een aantal declaraties daterend van 26 december 2016 en 28 augustus 2018.

3.Het geschil

3.1.
VGZ stelt dat [gedaagde] oorspronkelijk een bedrag van € 2.826,51 aan hoofdsom alsmede € 59,35 aan wettelijke rente en € 184,66 aan buitengerechtelijke incassokosten was verschuldigd. Door een betaling van in totaal € 1.809,12 is [gedaagde] thans nog een bedrag van € 1.261,40 aan VGZ verschuldigd. VGZ stelt dat zij om haar moverende redenen haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom beperkt waarbij zij haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van de vordering reserveert.
3.2.
Op bovenstaande grond vordert VGZ om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen € 500,00 aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van de [gedaagde] in de proceskosten, nakosten en de daarover verschuldigde btw.
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij een openstaande schuld heeft bij VGZ. Hij stelt dat alle betalingen thans via het CAK verlopen en dat per 1 oktober 2020 loonbeslag is gelegd waardoor maandelijks een bedrag van € 141,50 op zijn loon wordt ingehouden. Volgens [gedaagde] behelst het loonbeslag ook zijn openstaande schuld bij VGZ. [gedaagde] stelt ook dat hij in februari 2021 een betalingsregeling van € 40,00 per maand heeft getroffen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de zijde van [gedaagde] een betalings-achterstand in de betaling van de premies dan wel declaraties (zoals vermeld onder r.o. 2.3.) is ontstaan. [gedaagde] verkeert echter in de veronderstelling dat zijn betalingsachterstand per
1 oktober 2020 via loonbeslag wordt ingelost. Die veronderstelling is echter niet juist nu zowel uit het antwoord van [gedaagde] als uit de conclusie van repliek van VGZ kan worden opgemaakt dat [gedaagde] per 1 oktober 2020 als wanbetaler is aangemeld bij het CAK en dat hij per die datum de zorgpremie aan het CAK betaalt. De zorgpremie van het CAK (conform artikel 6.5.2. Regeling Zorgverzekering € 141,50 in 2020 en € 147,80 in 2021) betreft geen loonbeslag maar is een verplichte inhouding. De maandelijkse inhouding van € 141,50 waar [gedaagde] op doelt en die hij kennelijk als loonbeslag aanmerkt, heeft dus geen betrekking op de onderhavige vordering van VGZ en betreft alleen de verplichte inhouding van de zorgpremie via het CAK.
4.2.
VGZ heeft onweersproken gesteld dat in het onderhavige geschil geen sprake is van loonbeslag. Aan de zijde van [gedaagde] is verder niets ingebracht waaruit kan worden opgemaakt dat hij het door VGZ gevorderde bedrag reeds (via een andere weg) heeft betaald of aan het betalen is. Daarom wordt ervan uitgegaan dat [gedaagde] nog een bedrag van
€ 1.261,40 aan VGZ is verschuldigd. Aangezien VGZ haar vordering beperkt heeft tot
€ 500,00 aan hoofdsom, onder reserve van rechten op invordering van het restant, zal
€ 500,00 aan hoofdsom worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf datum dagvaarding is eveneens toewijsbaar.
4.3.
Gelet op de beperking van de vordering tot € 500,00 aan hoofdsom, hoeft de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel te geven over de wettelijke rente berekend tot 6 december 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.4.
Mocht tussen partijen inmiddels een betalingsregeling zijn tot stand gekomen en mocht [gedaagde] inmiddels een deel van het openstaande bedrag hebben betaald, dan wordt ervan uitgegaan dat VGZ bij de verdere invordering daarmee rekening zal houden.
4.5.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 126,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 378,96
4.6.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke vanaf de dag van de dagvaarding (10 december 2020) tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 378,96,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 37,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NZ