ECLI:NL:RBLIM:2021:6961

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
8899907 CV EXPL 20-6030
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restantvordering VGZ; beoordeling van misbruik van recht en inzichtelijkheid van de vordering

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van een restantbedrag van € 2.309,59 van de gedaagde partij, die een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ had gesloten. De gedaagde partij had een deel van de verschuldigde premies en kosten onbetaald gelaten. VGZ had eerder een vordering tot € 500,00 aan hoofdsom toegewezen gekregen, maar het restant bleef onbetaald. De gedaagde partij voerde verweer, onder andere dat VGZ misbruik van recht maakte door opnieuw te dagvaarden, en dat de vordering niet inzichtelijk was. De kantonrechter verwierp dit verweer, oordelend dat VGZ geen misbruik van recht had gepleegd en dat de vordering voldoende inzichtelijk was. De rechter oordeelde dat VGZ de verjaringstermijn had gestuit door meerdere herinneringsbrieven te sturen. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8899907 CV EXPL 20-6030
Vonnis van de kantonrechter van 8 september 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde partij],
wonend op een geheim adres te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde P. van Gemert van Salus Juridische Diensten B.V. te Nijmegen.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 16 november 2020,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten en is op die grond premies, eigen risico’s en eigen bijdragen voor zorgkosten aan VGZ verschuldigd.
2.2.
[gedaagde partij] heeft een deel van hetgeen zij op grond van haar zorgverzekeringsovereenkomst aan VGZ verschuldigd is, onbetaald gelaten.
2.3.
Volgens een door VGZ ingebracht overzicht (productie 1 dagvaarding) bestaat het door [gedaagde partij] onbetaald gelaten bedrag uit premies over de periode juni, juli, augustus 2018, kosten voor polismutaties en diverse declaraties voor verleende zorg (zoals farmacie, GGZ, psychologie) over de periode 2012 tot en met 2018: in totaal € 2.473,64 aan hoofdsom.
2.4.
VGZ heeft [gedaagde partij] op 26 februari 2019 gedagvaard tot een bedrag van € 500,00 aan enkel hoofdsom. Hierbij heeft VGZ haar rechten voorbehouden op het restant van de hoofdsom, de buitengerechtelijke incassokosten en rente. De vordering is op 1 mei 2019 door de kantonrechter toegewezen (zaaknummer 7682013 CV EXPL 19-2640). Vervolgens is door [gedaagde partij] een bedrag van € 602,00 voldaan.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert in deze procedure betaling van €2.309,59, te vermeerderen met rente vanaf 10 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proces- en nakosten.
3.2.
VGZ legt daaraan – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde partij] heeft na het vonnis van 1 mei 2019 een bedrag van € 602,00 voldaan. Het restant van de totale vordering is echter onbetaald gebleven. VGZ vordert thans het restant zijnde een bedrag van € 2.309,59 waarin de wettelijke rente van € 5,16 en buitengerechtelijke kosten van € 432,79 inclusief btw zijn inbegrepen. VGZ stelt dat zij ter zake van de onderhavige vordering [gedaagde partij] op 30 oktober 2020 zowel per email als per post heeft aangeschreven. Nu [gedaagde partij] daar niet op heeft gereageerd, stond er voor haar geen andere mogelijkheid open dan wederom een gerechtelijke procedure te starten.
3.3.
[gedaagde partij] voert het verweer dat de schuld uit het vonnis van 1 mei 2019 nog niet volledig is betaald, dat VGZ beslag heeft gelegd en dat zij thans geen financiële ruimte heeft om naast het beslag de onderhavige restantvordering te voldoen. Zij stelt dat VGZ op de hoogte is van haar financiële situatie en dat VGZ ondanks die wetenschap haar heeft gedagvaard. [gedaagde partij] voert aan dat VGZ met haar wijze van procederen misbruik van recht maakt en zij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Over de vordering inhoudelijk stelt [gedaagde partij] dat deze niet inzichtelijk is omdat de aan de vordering ten grondslag liggende facturen ontbreken. Daarnaast stelt zij dat VGZ op basis van haar polisvoorwaarden mogelijk ook acceptgirokosten vordert en dat die voorwaarden nietig zijn omdat die niet aan haar ter hand zijn gesteld. Verder stelt [gedaagde partij] dat een gedeelte van de vordering (tot en met het jaar 2015) is verjaard. Ter zake van de buitengerechtelijke kosten stelt [gedaagde partij] dat de door VGZ gekozen processtrategie uiterst nadelig is voor haar en dat om die reden de buitengerechtelijke kosten afgewezen moeten worden. Tot slot stelt [gedaagde partij] dat zij ter zake van de onderhavige vordering op een onbehoorlijke wijze is aangemaand, dat zij de per email verzonden brief van 30 oktober 2020 niet heeft ontvangen en dat haar geen mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling is geboden. De onderhavige vordering was reeds in 2019 opeisbaar zodat VGZ haar slechts één keer hoefde te dagvaarden en extra kosten kon besparen, reden waarom de proceskosten voor rekening van VGZ dienen te komen, aldus [gedaagde partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer wegens misbruik van recht wordt als eerste beoordeeld. Dat verweer wordt verworpen nu naar het oordeel van de kantonrechter geen gronden aanwezig zijn om misbruik van recht aan de zijde van VGZ aan te nemen. Niet is gebleken dat VGZ rechten of bevoegdheden zodanig evident heeft aangewend, zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe die bevoegdheden zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden (in casu het starten van deze procedure) blijk geeft van kwade trouw of misbruik van recht. VGZ heeft onweersproken gesteld dat het door haar gelegde beslag in september 2020 is beëindigd en dat de afloscapaciteit van [gedaagde partij] sindsdien weer groter is. Nu het restant van de vordering in november 2020 nog niet was betaald en VGZ geen gelden meer kon innen middels beslag, was het starten van deze procedure alleszins begrijpelijk. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het VGZ vrij stond om haar vordering eerst tot € 500,00 aan hoofdsom te beperken en dat die beperking ook geen misbruik van recht oplevert.
4.2.
Het verweer van [gedaagde partij] dat VGZ niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de vordering niet inzichtelijk is, wordt eveneens verworpen. Het door VGZ als productie 1 dagvaarding overgelegde overzicht geeft voldoende duidelijkheid omtrent de onderhavige vordering. Daarin staan alle declaraties (met bijbehorende nummers), behandelperiodes, de verschillende soorten zorg die zijn verleend en achterstallige premiebedragen vermeld. Daarbij geldt dat [gedaagde partij] niet heeft gesteld dat zij in de op dat overzicht vermelde periodes niet bij VGZ verzekerd is geweest of dat zij in die periodes geen medische zorg of medicatie heeft ontvangen. Voor zover wel sprake zou zijn van onvoldoende duidelijkheid omtrent de vordering geldt dat VGZ een dergelijk gebrek bij conclusie van repliek afdoende heeft gerepareerd. Zij heeft een grote hoeveelheid aan stukken overgelegd die de door [gedaagde partij] bij haar conclusie van antwoord bedoelde facturen betreffen. Aldus heeft [gedaagde partij] gelegenheid gekregen zich in deze zaak adequaat te verdedigen en zij is niet in haar processuele belangen geschaad.
4.3.
Het verjaringsverweer van [gedaagde partij] treft evenmin doel. VGZ heeft onweersproken en voldoende onderbouwd gesteld dat zij aan [gedaagde partij] meerdere herinneringsbrieven heeft gestuurd ter zake van de vorderingen tot en met het jaar 2015. Die brieven zijn verzonden naar het bij VGZ bekende adres waar [gedaagde partij] op dat moment volgens de Basisregistratie Personen stond ingeschreven. Aldus heeft VGZ de verjaringstermijn van vijf jaar gestuit. De vorderingen tot en met het jaar 2015 zijn dan ook niet verjaard.
4.4.
[gedaagde partij] wordt ook niet gevolgd in haar betoog dat VGZ op basis van haar polisvoorwaarden acceptgirokosten vordert en dat de polisvoorwaarden nietig zijn. Uit productie 1 dagvaarding – alsmede uit de door VGZ bij repliek overgelegde stukken – kan worden opgemaakt dat de gevorderde hoofdsom enkel uit verschuldigde premiegelden, niet betaalde declaraties en kosten voor polis-mutaties bestaat. Aldus is geen sprake van acceptgirokosten die VGZ op basis van haar polisvoorwaarden vordert. Op de stelling dat de polisvoorwaarden nietig zijn, behoeft dan ook niet te worden ingegaan.
4.5.
Ten aanzien van de brief van VGZ d.d. 30 oktober 2020 geldt het volgende. In het midden kan blijven of [gedaagde partij] die brief wel of niet heeft ontvangen. Wel kan nog worden opgemerkt dat de kantonrechter in de conclusie van dupliek van [gedaagde partij] geen uitdrukkelijke betwisting van de ontvangst van de per post verzonden brief leest. [gedaagde partij] stelt alleen dat VGZ “
een afschrift van de brief d.d. 30 oktober 2020 die naar het huisadres zou zijn verzonden” heeft overgelegd. Daarbij komt nog dat [gedaagde partij] meent dat in de brief de mogelijkheid tot het treffen van een regeling niet is genoemd terwijl in de brief staat vermeld: “
Ook kunt u via de website een regeling treffen”. Dit kan voor nu echter terzijde worden geschoven. Zelfs als ervan uit wordt gegaan dat de voornoemde brief [gedaagde partij] niet heeft bereikt, kan dit niet tot afwijzing van de vordering (of tot afwijzing van een deel van de vordering) leiden. Ook zonder die brief wist [gedaagde partij] , althans redelijkerwijs had kunnen en moeten weten, dat VGZ haar rechten op het restant van de vordering heeft voorbehouden en dat VGZ na beëindiging van het beslag het restant van haar vordering zou willen innen. De kantonrechter deelt daarom de opvatting van VGZ dat VGZ [gedaagde partij] niet hoefde te blijven wijzen op de achterstand, al helemaal niet in een situatie waarin [gedaagde partij] al eens was gedagvaard en wist dat een deel van de vordering nog open stond.
4.6.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat [gedaagde partij] de resterende hoofdsom aan VGZ moet betalen waarbij uiteraard rekening moet worden gehouden met de reeds door [gedaagde partij] naar aanleiding van het vonnis van 1 mei 2019 gedane betalingen.
4.7.
VGZ vordert ook een bedrag van € 5,16 aan wettelijke rente berekend tot 10 november 2020. Nu VGZ onder randnummer 5 van haar conclusie van repliek heeft gesteld dat haar gemachtigde het dossier van de onderhavige vordering heeft aangemaakt exclusief de wettelijke rente tot 10 november 2020, is het niet duidelijk waarom VGZ toch een bedrag van € 5,16 aan wettelijke rente, berekend tot 10 november 2020, vordert en over welk bedrag en vanaf welke datum de door haar gevorderde rente is berekend. Gelet op die onduidelijkheid zal de wettelijke rente pas vanaf de dag van de dagvaarding en over de toe te wijzen hoofdsom worden toegewezen.
4.8.
VGZ maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 432,79 inclusief btw. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. [gedaagde partij] heeft onder randnummer 11 van haar conclusie van antwoord gesteld dat de buitengerechtelijke kosten afgewezen moeten worden omdat VGZ voor een nadelige processtrategie heeft gekozen en haar op extra kosten heeft gejaagd. Met haar betoog miskent [gedaagde partij] echter dat de door VGZ gevorderde buitengerechtelijke kosten reeds vóór deze procedure – en ook vóór de procedure die in 2019 is gevoerd – verschuldigd zijn geworden en dat VGZ haar ter zake van die kosten op 12 januari 2019 conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW vruchteloos heeft aangemaand (productie 2 dagvaarding). Daarbij komt nog dat VGZ in de periode 20132019 een behoorlijk aantal herinneringsbrieven aan [gedaagde partij] heeft gestuurd (productie 9 conclusie van repliek) en gedurende die periode nimmer extra kosten bij [gedaagde partij] in rekening heeft gebracht. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat VGZ voldoende aanleiding had om uiteindelijk incassomaatregelen te treffen en dat zij, nadat zij [gedaagde partij] vruchteloos tot betaling had aangemaand, aanspraak kan maken op buitengerechtelijke kosten overeenkomend met het in het Besluit bepaalde tarief. Gelet op de tussen partijen gevoerde discussie over de ontvangst van de brief van 30 oktober 2020, zal de gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten pas vanaf de dag van de dagvaarding worden toegewezen.
4.9.
Aldus zal worden toegewezen:
Hoofdsom € 2.473,64
Buitengerechtelijke kosten € 432,79 inclusief btw
Subtotaal € 2.906,43
Minus: reeds betaald na het vonnis van 1 mei 2019
€ 602,00
Totaal: € 2.304,43te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden (16 november 2020).
4.10.
Omtrent de proceskosten wordt geoordeeld dat deze voor rekening van [gedaagde partij] , als de in het ongelijk gestelde partij, dienen te komen. Ter onderbouwing van dit oordeel wordt verwezen naar hetgeen reeds hierboven in r.o. 4.1. en 4.5. is overwogen. Kort samengevat komt het erop neer dat deze procedure niet nodig was geweest als [gedaagde partij] de vordering tijdig had betaald.
4.11.
De proceskosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 978,09
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 2.304,43 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden (16 november 2020),
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van deze procedure aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 978,09,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NZ