ECLI:NL:RBLIM:2021:7037

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
9348268 CV EXPL 21-3550
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van loonspecificaties en pensioenpremie afdracht in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, die van 1 december 2015 tot 31 december 2020 in dienst was bij de gedaagde, vorderde onder andere de verstrekking van loonspecificaties en een jaaropgaaf, alsook de afdracht van pensioenpremies die niet waren voldaan. De eiser stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en het verplichtingsbesluit van het Pensioenfonds Detailhandel niet was nagekomen. De gedaagde erkende dat hij de loonspecificaties en jaaropgaaf niet had verstrekt en dat er geen pensioenpremie was afgedragen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de loonspecificaties en jaaropgaaf binnen 15 dagen na betekening van het vonnis diende te verstrekken, evenals de afdracht van de bijbehorende premies. Tevens werd een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de gedaagde in gebreke bleef. De gedaagde werd ook veroordeeld tot aanmelding van de eiser bij het Pensioenfonds Detailhandel en het afdragen van de pensioenpremie, met een dwangsom van € 500,- per dag voor het niet nakomen van deze verplichtingen.

De kantonrechter wees verder de wettelijke verhoging en rente over de niet afgedragen pensioenpremie toe, evenals de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9348268 CV EXPL 21-3550
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 9 september 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. F.L.H.F.A.H. Wolfs, werkzaam bij DAS rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonend en zaakdoend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 27 juli 2021,
  • de mondelinge behandeling van 6 september 2021 waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is van 1 december 2015 tot 31 december 2020 in dienst geweest bij [gedaagde] . Zijn werkzaamheden bestonden uit het organiseren van evenementen, wijnverkoop, marketing en allround medewerker. Zijn laatstelijk verdiende loon bedroeg
€ 2.463,08 bruto per maand.
2.2.
Gedurende het dienstverband is pensioenpremie ingehouden op het salaris van [eiser] . De ingehouden premie is echter niet aan het Pensioenfonds Detailhandel voor pensioenopbouw afgedragen. Daarnaast heeft [eiser] over de periode februari 2020 tot en met december 2020 geen loonspecificaties en ook geen jaaropgaaf 2020 ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in kort geding veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot:
overlegging aan [eiser] , binnen 5 dagen, van de loonspecificaties over de periode vanaf februari 2020 tot en met december 2020 en de jaaropgaaf over het jaar 2020 en tot afdracht van de daarbij behorende premies en heffingen;
betaling aan [eiser] van een dwangsom ad € 200,-voor elke dag dat [gedaagde] ten aanzien van het in a. gevorderde in gebreke blijft;
aanmelding van [eiser] , binnen 5 dagen, bij het Pensioenfonds Detailhandel voor pensioenopbouw over de periode van 1 december 2015 tot 31 december 2020 en over diezelfde periode tot verplicht afdragen van pensioenpremie eveneens binnen
5 dagen;
betaling aan [eiser] van een dwangsom ad € 500,- voor elke dag dat [gedaagde] ten aanzien van het in c. gevorderde in gebreke blijft;
betaling van de wettelijke rente en wettelijke verhoging over de onder c. genoemde af te dragen pensioenpremie(s) te berekenen vanaf het moment dat deze afgedragen hadden moeten worden tot de dag der algehele voldoening;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
betaling van de proceskosten, waaronder het salaris van gemachtigde;
betaling van de wettelijke rente over de kosten zoals genoemd in f. en g.
3.2.
[eiser] grondt zijn vordering op de stelling dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn uit de arbeidsovereenkomst en het verplichtingsbesluit van het Pensioenfonds Detailhandel voortvloeiende verplichtingen.
3.3.
[gedaagde] erkent dat [eiser] niet is aangemeld bij het pensioenfonds, dat geen pensioenpremie is afgedragen en dat hij aan [eiser] geen loonspecificaties (over de periode vanaf februari 2020 tot en met december 2020) en ook geen jaaropgaaf 2020 heeft verstrekt.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de aard van de vordering en de stellingen van [eiser] . De spoedeisendheid van de vordering is ook door [gedaagde] niet betwist.
4.2.
Vaststaat dat [gedaagde] de loonspecificaties vanaf februari 2020 tot 31 december 2020 en de jaaropgaaf 2020 niet heeft verstrekt aan [eiser] . [gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij de loonspecificaties niet heeft kunnen verstrekken als gevolg van een verbroken samenwerking tussen hem en zijn accountant, maar die omstandigheid doet niet af aan het recht van [eiser] op voormelde loonspecificaties en jaaropgaaf 2020. De vordering onder a. zal dan ook worden toegewezen. De termijn waarbinnen [gedaagde] de loonspecificaties en jaaropgaaf aan [eiser] dient te verstrekken en de termijn waarbinnen de daarbij behorende premies en heffingen afgedragen moeten worden – voor zover die nog niet zijn afgedragen – zal op aan de redelijkheid ontleende gronden op 15 dagen na betekening van dit vonnis worden bepaald.
4.3.
De noodzaak en de hoogte van de onder b. gevorderde dwangsom ad € 200,- per dag zijn door [gedaagde] niet betwist. Deze dwangsom zal daarom worden toegewezen. Wel zal de totaal te verbeuren dwangsom worden gemaximeerd op een bedrag van € 20.000,-.
4.4.
Nu [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat [eiser] ten onrechte niet is aangemeld bij het pensioenfonds en dat de aanmelding reeds in 2015 had moeten plaatsvinden, zal de vordering onder c. ook worden toegewezen. De onder d. gevorderde dwangsom ad € 500,- per dag is eveneens toewijsbaar met dien verstande dat de dwangsom zal worden gemaximeerd op een bedrag van € 20.000,-.
4.5.
De vordering van [eiser] tot betaling van de wettelijke verhoging over de af te dragen pensioenpremie, te berekenen vanaf het moment dat deze afgedragen had moeten worden tot de dag der algehele voldoening, zal worden toegewezen conform het bepaalde in artikel 7:625 BW. Vast staat immers dat de pensioenpremie, die onderdeel is van het bruto loon van [eiser] , niet (tijdig) is afgedragen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen. De wettelijke rente over de niet afgedragen pensioenpremie zal eveneens worden toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, terwijl [gedaagde] dat niet heeft betwist. De onderhavige vordering heeft betrekking op nakoming van [gedaagde] van zijn uit de arbeidsovereenkomst en het verplichtingsbesluit van het Pensioenfonds Detailhandel voortvloeiende verplichtingen. De kantonrechter kwalificeert deze als een vordering van onbepaalde waarde zodat een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding (zijnde 27 juli 2021).
4.7.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,42
- griffierrecht € 85,00
- salaris gemachtigde
€ 498,00(vast tarief kort geding kanton eenvoudig)
Totaal € 712,42
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis de loonspecificaties vanaf februari 2020 tot en met december 2020 en de jaaropgaaf 2020 te overleggen alsmede de daarbij behorende premies en heffingen af te dragen eveneens binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen een dwangsom ad € 200,00 voor elke dag dat [gedaagde] ten aanzien van het onder 5.1. bepaalde in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 20,000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, over de periode van 1 december 2015 tot 31 december 2020, aan te melden bij het Pensioenfonds Detailhandel voor pensioenopbouw en over diezelfde periode de verplicht af te dragen pensioenpremie af te dragen eveneens binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te voldoen een dwangsom ad € 500,00 voor elke dag dat [gedaagde] ten aanzien van de onder 5.3. bepaalde in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 20,000,-,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de wettelijke rente en wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder 5.3. genoemde af te dragen pensioenpremie te berekenen vanaf het moment dat deze afgedragen had moeten worden tot de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2021,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op € 712,42, te vermeerderen met de wettelijke vanaf de 15de dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NZ