ECLI:NL:RBLIM:2021:7490

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
9408763 CV EXPL 21-4159
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming op basis van tijdelijke huurovereenkomst onder de Leegstandwet

In deze zaak vorderde de stichting Woonpunt in kort geding de ontruiming van een woning op basis van een tijdelijke huurovereenkomst die was gesloten onder de Leegstandwet. De huurovereenkomst was aangegaan op 22 januari 2018 en had een geldigheidsduur die eindigde op 19 augustus 2021, na het verstrijken van de vergunning. De huurder, [gedaagde], weigerde te vertrekken en stelde dat hij meer tijd nodig had om een andere woonruimte te vinden, onder andere vanwege een WMO-indicatie en een inwonende zoon. De kantonrechter oordeelde dat de huurder op de hoogte was van de tijdelijke aard van de huurovereenkomst en dat hij tijdig een andere woning had moeten zoeken. De door de huurder aangevoerde omstandigheden waren niet voldoende om hem te ontheffen van zijn verplichting tot ontruiming. De vordering van Woonpunt werd toegewezen, en de huurder werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9408763 CV EXPL 21-4159
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 4 oktober 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. G.J. Scholten, advocaat,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Woonpunt en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 31 augustus 2021,
  • het schrijven van Woonpunt van 17 september 2021,
  • de mondelinge behandeling van 20 september 2021 waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij besluit van 19 augustus 2014 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht aan Woonpunt een vergunning, als bedoeld in artikel 15 van de Leegstandwet, verleend voor het tijdelijk verhuren van de woonruimte gelegen [adres 1] te [woonplaats] . De vergunning is verleend voor de periode van 20 augustus 2014 tot en met 19 augustus 2016 (productie 1 bij dagvaarding). Voorts heeft verschillende malen verlenging van de vergunning plaatsgevonden, tot en met 19 augustus 2021 (productie 3 bij dagvaarding). Bij besluit van 18 augustus 2020 is aan Woonpunt medegedeeld dat de vergunning na 19 augustus 2021 niet meer verlengd kan worden (productie 3 bij dagvaarding).
2.2.
[gedaagde] heeft met ingang van 22 januari 2018 van Woonpunt gehuurd de woonruimte staande en gelegen aan het adres [adres 2] te [woonplaats] (verder: de woning), zulks tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 370,00 per maand. In de huurovereenkomst wordt verwezen naar voornoemde vergunning en de looptijd daarvan. Verder staat in de huurovereenkomst, voor zover relevant, het volgende vermeld (productie 1 bij dagvaarding):

(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
- De vergunning verhuurster het recht geeft het pand te verhuren op basis van artikel 15 van de Leestandwet; (…)
- Huurder zich daarnaast er uitdrukkelijk van bewust is en uitdrukkelijk accepteert dat de te sluiten huurovereenkomst tijdelijk van aard is, zodat de tijdelijke huur op elk moment kan eindigen (met inachtneming van een opzegtermijn voor verhuurster van drie maanden) en dat huurder op elk moment verplicht kan worden gesteld de woning te verlaten; (…)
Artikel 3 De huurperiode
De huurovereenkomst gaat in op22 januari 2018en wordt aangegaan voor een periode van ten minste zes maanden. (…)
De opzegtermijn is drie maanden bij opzegging door verhuurster. (…)
Zonder opzegging eindigt deze tijdelijke huurovereenkomst in ieder geval op het tijdstip dat de in de aanhef genoemde vergunning van Burgemeester en Wethouders haar geldigheid verliest.
Huurder realiseert zich dat Burgemeester en Wethouders, op verzoek van verhuurster, de duur van de vergunning telkens met ten hoogste een jaar kunnen verlengen, met dien verstaande dat de gehele duur van de vergunning ten hoogste zeven jaar kan bedragen.
(…)”
2.3.
Bij schrijven van 6 mei 2021 is aan [gedaagde] te kennen gegeven dat de huurovereenkomst wordt opgezegd in verband met het verlopen van de vergunning. In dat schrijven is tevens de ontruiming aangezegd op uiterlijk 16 augustus 2021 te 09.00 uur (productie 4 bij dagvaarding).
2.4.
Bij schrijven van 19 augustus 2021 is aan [gedaagde] medegedeeld dat de tijdelijke huurovereenkomst door opzegging dan wel van rechtswege, door het verstrijken van geldigheidsduur van de vergunning, is geëindigd. [gedaagde] wordt gesommeerd te voldoen aan de op hem rustende opleverings- en ontruimingsverplichting (productie 6 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert in kort geding dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om de woning aan het [adres 2] te [woonplaats] uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimend en verlaten te hebben met al hetgeen zich vanwege [gedaagde] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop bevinden, en onder afgifte van alle sleutels, de woning ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor het geval [gedaagde] niet tijdig aan deze ontruimingsverplichting zal voldoen,
althans een zodanige beslissing als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren,
[gedaagde] veroordeelt in de nakosten, aan de zijde van Woonpunt begroot op € 131,-, zonder dat betekening van het vonnis zal plaatshebben, vermeerderd met een bedrag van € 77,39 indien en voor zover [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling zal voldoen en het vonnis om die reden betekend dient te worden, voorts vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten van € 131,- vanaf de vijftiende dag na aanschrijving, alsmede in geval van betekening van het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van € 77,39 vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis, telkens tot de dag van volledige betaling,
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Woonpunt stelt zich primair op het standpunt dat de tussen haar en [gedaagde] gesloten tijdelijke huurovereenkomst per 16 augustus 2021 door opzegging is geëindigd. Indien en voor zover nog geen sprake zou zijn van een einde van de tijdelijke huurovereenkomst per 16 augustus 2021, stelt Woonpunt dat de huurovereenkomst van rechtswege op 19 augustus 2021 is geëindigd doordat de geldigheidsduur van de leegstandwetvergunning is verstreken. Na 19 augustus 2021 verblijft [gedaagde] zonder recht of titel in de woning. Voorts stelt Woonpunt dat aan [gedaagde] bij herhaling andere woningen zijn aangeboden en dat [gedaagde] de aangeboden woningen heeft geweigerd wetende dat zijn tijdelijke huurovereenkomst tot einde komt.
3.3.
[gedaagde] betwist niet het tijdelijke karakter van de huurovereenkomst, maar stelt dat Woonpunt hem een langere zoekperiode tot het vinden van een andere woonruimte had kunnen gunnen door bijvoorbeeld een anti-kraak contract/gebruikersovereenkomst met hem aan te gaan. Wegens een WMO indicatie en zijn inwonende, meerderjarige zoon niet elke aangeboden woning kon en kan accepteren. Woonpunt dient [gedaagde] tegemoet te komen, door af te wijken van haar woonruimteverdelingsbeleid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard en omvang van de vordering.
4.2.
In dit kort geding dient aan de hand van de stellingen van partijen en zonder nader onderzoek te worden beoordeeld of er een grote mate van zekerheid bestaat dat in een bodemprocedure de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat partijen in 2018 een tijdelijke huurovereenkomst op grond van de Leegstandswet hebben gesloten. Dit is ook tot uitdrukking gebracht in de bewoordingen van de overeenkomst. Ook de bepalingen van de overeenkomst waarin is verwezen naar verschillende bepalingen van de Leegstandswet en de vergunning van burgemeester en wethouders wijzen erop dat partijen de bedoeling hebben gehad een huurovereenkomst op grond van de Leegstandswet te sluiten. [gedaagde] op zijn beurt heeft het tijdelijke karakter van de huurovereenkomst niet betwist. Hij heeft ook niet betwist dat de huurovereenkomst reeds door opzegging dan wel door het verstrijken van de geldigheidsduur van de leegstandwetvergunning is geëindigd. Daarom kan als vaststaand worden aangenomen dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst reeds ten einde is gekomen. [gedaagde] verblijft derhalve inmiddels zonder recht of titel in de woning. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter er voldoende van overtuigd dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de ontruiming zal worden bevolen. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld tot ontruiming en verlating van de woning.
4.4.
Het betoog van [gedaagde] dat Woonpunt hem een langere zoekperiode tot het vinden van een geschikte woonruimte had moeten gunnen al dan niet omdat zijdens [gedaagde] sprake is van een WMO indicatie dan wel een inwonende, meerderjarige zoon maakt niet dat [gedaagde] niet tot ontruiming gehouden is.
[gedaagde] wist reeds ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst dat hij, op grond van de huurovereenkomst slechts een beperkt aantal jaren in de woning zou verblijven. Dat de huurovereenkomst definitief in augustus zou eindigen, wist [gedaagde] - zo heeft hij ter zitting naar voren gebracht - reeds zes maanden voor beëindiging van de huurovereenkomst. Desalniettemin heef hij - zo erkent [gedaagde] - keer op keer de woningen die aan hem door Woonpunt zijn aangeboden afgewezen. Zo wijst [gedaagde] de ene keer een woning af omdat er slechts sprake was van één slaapkamer en de andere keer omdat de aangeboden woning geen tuin heeft. Sec gezien komt het erop neer dat [gedaagde] de woningen heeft afgewezen - zo blijkt ter zitting - omdat deze woningen niet aan zijn woonwensen voldoen. Dat de meerderjarige zoon van [gedaagde] regelmatig bij hem logeert, maakt niet dat Woonpunt bij het aanbieden van woningen daarmee rekening moet houden: de huurovereenkomst is tot stand gekomen tussen Woonpunt en [gedaagde] en niet (ook) met diens meerderjarige zoon. Voorts is gesteld noch gebleken dat de aangeboden woningen voor [gedaagde] niet geschikt zijn met het oog op de WMO indicatie. Dat er sprake is van een WMO indicatie is - wat daar verder ook van zij - maakt, zonder nadere toelichting, niet dat een woning zonder tweede slaapkamer of zonder tuin voor [gedaagde] ongeschikt is om daar te wonen.
Er zijn geen wettelijke grondslagen om Woonpunt te verplichten om [gedaagde] een langere zoekperiode te gunnen, een antikraakovereenkomst met [gedaagde] te sluiten of ten gunste van [gedaagde] van haar woonruimteverdelingsbeleid af te wijken.
4.5.
De ontruimingstermijn zal, als gevorderd, worden bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis. De in het kader van de ontruiming gevorderde dwangsom wordt ambtshalve gemaximeerd zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.6.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde Woonpunt worden, tot op heden, begroot op:
  • dagvaarding € 121,39
  • griffierecht € 126,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 994,39
4.7.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing in rov. 5.3. vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan het [adres 2] te [woonplaats] uiterlijk veertien dagen na betekening van dit vonnis ontruimd en verlaten te hebben met al hetgeen zich vanwege [gedaagde] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevinden, en onder afgifte van alle sleutels, de woning ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor het geval [gedaagde] niet tijdig aan deze ontruimingsverplichting zal voldoen, met een maximum van € 5.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure aan de zijde Woonpunt gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 994,39,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door Woonpunt volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.
NZ