ECLI:NL:RBLIM:2021:767

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
C/03/286160 / JE RK 20-2618
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in internationale voogdijzaak met gesloten gemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een complexe internationale voogdijkwestie. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming die verzocht om voorlopige voogdij over acht minderjarige kinderen, die in een gesloten gemeenschap leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen, ondanks eerdere beslissingen van de Duitse rechter. De rechtbank concludeert dat de voorlopige ontheffing van het gezag door de Duitse rechter niet langer van kracht is, omdat de Nederlandse rechter nu bevoegd is om de zaak inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft de voorlopige voogdij ingetrokken, maar heeft de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Dit is gedaan om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen, gezien de zorgen over hun opvoeding in de gesloten gemeenschap. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor seksueel misbruik, maar dat er wel zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen in de huidige situatie. De ouders hebben aangegeven dat zij niet akkoord gaan met de maatregelen en dat zij vrezen voor de veiligheid en het welzijn van hun kinderen. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om volledig mee te werken aan het onderzoek van de Raad en de GI, om zo de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Roermond
Zaakgegevens : C/03/286160 / JE RK 20-2618;C/03/286166 / JE RK 20-2620;C/03/286167 / JE RK 20-2621;C/03/286169 / JE RK 20-2622;C/03/286172 / JE RK 20-2623;C/03/286174 / JE RK 20-2624;C/03/286175 / JE RK 20-2625
datum uitspraak: 1 februari 2021
beschikking
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2010,
[kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2004,
[kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2014,
[kind 4], geboren op [geboortedatum kind 4] 2005,
[kind 5], geboren op [geboortedatum kind 5] 2008;
[kind 6], geboren op [geboortedatum kind 6] 2005,
[kind 7], geboren op [geboortedatum kind 7] 2015;
[kind 8], geboren op [geboortedatum kind 8] 2010;
hierna te noemen bij naam of de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder 1], hierna te noemen de moeder van [kind 1] ,
[vader 1], hierna te noemen de vader van [kind 1] ,
[moeder 2], hierna te noemen de moeder van [kind 2] ,
[vader 2], hierna te noemen de vader van [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] ,
[moeder 3], hierna te noemen de moeder van [kind 3] ,
[moeder 4], hierna te noemen de moeder van [kind 4] en [kind 5] ,
[moeder 5], hierna te noemen de moeder van [kind 6] ,
[vader 3], hierna te noemen de vader van [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] ,
[moeder 6], hierna te noemen de moeder van [kind 7] ,
[moeder 7], hierna te noemen de moeder van [kind 8] ,
gezamenlijk te noemen de ouders,
advocaat voor alle genoemde ouders mr. L.E.I.K. Jaminon,
de gecertificeerde instelling
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Utrecht, vertegenwoordigd door het Landelijk Expertise Team, hierna te noemen het LET,
JUGENDAMT STADT GOCH, hierna te noemen het Jugendamt,
gevestigd te Goch.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 14 december 2020;
- het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 23 december 2020, waarbij de kinderrechter de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer;
- de e-mailberichten met bijlagen van 14, 15 en 18 januari 2021 van de ouders;
- de briefverslagen van de Raad van 15 januari 2021.
1.2.
Op 19 januari 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders van [kind 1] ;
- de moeder van [kind 2] ;
- de moeder van [kind 3] ;
- de moeder van [kind 4] en [kind 5] ;
- de vader van [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] ;
- de moeder van [kind 7] ;
- mr. L. Jaminon, die alle ouders bijstaat;
- twee vertegenwoordigsters van de Raad;
- een vertegenwoordigster van het LET;
- een vertegenwoordigster van het Jugendamt.
1.3.
Door mr. Jaminon zijn zittingsaantekeningen overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft de minderjarigen die 12 jaar of ouder zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarige [kind 2] heeft schriftelijk gereageerd bij brief, ingekomen op 12 januari 2021. De minderjarige [kind 4] heeft gereageerd bij brief, ingekomen op 12 januari 2021. De minderjarige [kind 6] heeft gereageerd bij brief, ingekomen 18 januari 2021. De minderjarige [kind 5] heeft gereageerd bij brief, ingekomen op 18 januari 2021. De minderjarige [kind 4] en [kind 2] zijn, apart van elkaar, door de voorzitter van de meervoudige kamer gehoord, buiten aanwezigheid van verzoeker en belanghebbenden. Ten tijde van de zitting is hiervan een zakelijke weergave gegeven en voor zover relevant in deze beschikking opgenomen.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 13 november 2020 van het Amtsgericht Kleef is de ouder(s) voorlopig het gezag ontnomen en is het Jugendamt belast met de voogdij over 8 kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 14 december 2020 is door de rechtbank Limburg de GI, zonder verhoor van belanghebbenden, belast met de voorlopige voogdij over alle kinderen.
2.3.
Op 23 december 2020 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun mening op het verzoek kenbaar te maken. De ouders en hun advocaat zijn niet verschenen. De advocaat was verhinderd en enkele ouders waren niet op de hoogte van de mondelinge behandeling. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt en toen is bepaald dat voornoemde zaken verder behandeld zullen worden door de meervoudige kamer op 19 januari 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad handhaaft zijn verzoek, in die zin dat wordt verzocht de voorlopige voogdij in stand te laten. Voorts handhaaft de Raad zijn subsidiaire verzoek om alle kinderen voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.2.
De Raad geeft aan dat het onderzoek nog loopt. De ouders hebben veel informatie gegeven, maar bestempelen dit zelf als ‘waar’. De Raad zal verklaringen nog moeten gaan verifiëren en verder gaan met zorgvuldig en gedegen onderzoek. De zorgen zijn breder dan alleen die over seksueel misbruik. De vraag is hoe deze kinderen opgroeien, wat de kinderen meekrijgen van het hebben van een gezonde relatie en hoe wordt omgegaan met seksualiteit. Er zijn ook vragen over de autonomie van de kinderen. Normaal gesproken maken pubers zich los van hun opvoeders. Kan dat in deze gemeenschap? Er zijn vragen over de rol van de voorganger en hoe bepalend zijn rol al dan niet is met betrekking tot relaties binnen de gemeenschap. Het moet duidelijk worden wat het voor de kinderen betekent om zo op te groeien en of dat schadelijk is voor hun ontwikkeling. Volgens de Duitse rechtbank is het opgroeien binnen deze gemeenschap op zichzelf al een ontwikkelingsbedreiging.
Om alles goed te onderzoeken zou het wenselijk zijn als de kinderen zijn ‘losgeweekt’ van een bepaalde invloed. Dan zouden de kinderen voor langere tijd moeten zijn losgemaakt van hun ouders en de gemeenschap. Er kan dan een duidelijker beeld verkregen worden, in de juiste context. De Raad realiseert zich dat de kinderen in een bijzondere context opgroeien, maar zicht is wel nodig. Er is veel ruis over hoe het met de veiligheid van de kinderen zit.
De Raad is bang dat als de kinderen in de thuissituatie verblijven er onvoldoende zicht en inzicht wordt verkregen. Een neutrale plek is nodig zodat bekeken kan worden hoe de kinderen zich ontwikkelen. Van belang is dat de Raad de kinderen fysiek en in persoon kan spreken. De ouders werken enigszins mee, maar zijn heel bepalend in hoe het onderzoek moet verlopen. De scholen hebben weinig zorgen geuit, maar de Raad heeft wel zorgen over de samenwerking van een aantal ouders met de school [schoolnaam] . De ouders zijn ook heel bepalend in het contact met die school. De door de ouders ingebrachte dossiers van de kinderen zijn door de ouders zelf opgesteld. De kinderen gaan nu bovendien gedurende een langere tijd al niet meer naar school.
Het leven van de kinderen lijkt overigens wel met name op Nederland gericht. Ze woonden en sliepen in Duitsland, maar hun school, sociale omgeving en sportclubjes bevinden zich in Nederland.

4.De mening van de kinderen

De kinderen die twaalf jaar zijn of ouder hebben in brieven hun mening aan de rechtbank kenbaar gemaakt. [kind 4] en [kind 2] zijn daarnaast voorafgaand aan de mondelinge behandeling door de voorzitter gehoord.
[kind 4]
4.1.
[kind 4] heeft aangegeven dat het naar omstandigheden goed gaat. Over gezinshuizen heeft hij veel verhalen gehoord, maar het gezinshuis waar hij nu verblijft is wel ‘oké’ en valt wel mee. [kind 4] wil echter het liefst naar huis. Hij mist het verblijf in het klooster en de evenementen, hoewel dat laatste ‘on hold’ staat vanwege corona.
Hij is geschrokken van alles wat er is gebeurd en had het niet zien aankomen.
[kind 4] kan zich voorstellen dat andere mensen zich ongerust maken, maar die mensen weten niet hoe de situatie daar is. Je hoorde en zag dat iedereen gelukkig was in het klooster. De zorgen die nu worden geuit, zijn niet terecht. Ze komen voort uit allerlei verhalen.
[kind 4] is bij een dokter geweest, om zo aan te tonen dat er niets mis is. Er mag van hem best verder onderzoek worden verricht, er mag iemand bij hem thuis komen en met hem praten.
[kind 2]
4.2.
[kind 2] heeft aangegeven dat het, gezien de omstandigheden, wel goed gaat met haar. Ze mist thuis en haar familie. [kind 2] is gewend aan gezelligheid en lekker kletsen. Thuis is heel belangrijk en [kind 2] is nu niet bij de mensen waar ze hoort te zijn.
Als [kind 2] naar huis mag vindt ze het prima als er iedere week, verwacht of onverwacht, iemand van de Raad of de GI komt. Ze zou ook iedere week naar de huisarts gaan; als ze maar naar huis kan.
[kind 2] volgt de dansopleiding in [plaatsnaam 1] . Er zijn nu online lessen. In het klooster heeft ze een bar en een gladde vloer en kan ze goed oefenen. Ook is er in het klooster een sportkamer. Dat mist ze allemaal. Daarnaast zijn er thuis ook altijd mensen die kunnen helpen met het huiswerk.
[kind 6]
4.3.
vindt het belangrijk dat ook naar haar geluisterd wordt. Zij wil haar oude leven weer oppakken. Zij wil terug naar huis en weer naar school gaan. Volgens haar zijn de zorgen onterecht. Er zijn eerder ook geen meldingen gedaan. Zij stelt dat het juist door de beslissingen die zijn genomen minder goed met haar gaat.
[kind 5]
4.4.
stelt dat zij het in het klooster en in [plaatsnaam 2] enorm naar haar zin had. Zij ging graag naar school, vond het leuk met haar vriendinnen en genoot van allerlei activiteiten. Dat mist zij allemaal enorm. Zij wil haar oude leven terug, want dat vond ze zo fijn dat je er bijna alleen maar van kunt dromen.

5.De standpunten van belanghebbenden

De ouders
5.1.
Voor wat betreft de juridische bevoegdheid zijn de ouders van mening dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Ook de Duitse instanties lijken dit te erkennen, nu het Jugendamt in Duitsland uitstel van de procedures vraagt in afwachting van de beslissingen van de Nederlandse rechter. Niet enkel voor de zitting in Duitsland van vandaag (19 januari 2021) is uitstel gevraagd, ook voor andere zittingen. Eén zitting, met betrekking tot [kind 6] , is wel doorgegaan. Haar vader is daar verschenen en heeft een brief overgelegd. In ieder geval heeft het Jugendamt aangegeven dat als ze de kinderen vinden, die naar Nederland worden gebracht.
Het zijn ook Nederlandse instanties die de beslissingen moeten uitvoeren en nader onderzoek moeten verrichten.
5.2.
Als eerste dient beoordeeld te worden of er op 14 december 2020 aanleiding was om de kinderen onder voorlopige voogdij te stellen en of daartoe – voor zover het antwoord bevestigend zou zijn – nog steeds aanleiding bestaat.
De argumenten die ten grondslag liggen/lagen aan de beslissingen zagen op vermeende grensoverschrijdende seksuele gedragingen met of voor minderjarigen zichtbaar en de onduidelijkheid omtrent het leven van de kinderen, met name hun schoolgang. Nu wordt echter het accent gelegd op het gegeven dat de ouders niet meewerken aan de beschikkingen voor zover die zien op afgifte van de kinderen. De ouders houden hun kinderen weg, omdat ze van mening zijn dat er geen enkele aanleiding bestond (en bestaat) om de kinderen onder voorlopige voogdij te plaatsen en hen uit huis te plaatsen. De ouders vrezen juist voor de veiligheid en met name het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen, wanneer zij ver van hun familie, hun veilige en vertrouwde omgeving en vrienden/vriendinnen worden geplaatst.
5.3.
Op basis van vermoedens en onwaarheden, gebaseerd op valse beschuldigingen van een uitgetreden lid van de orde en haar moeder en broer, is de voorganger in Duitsland opgepakt. Het uitgetreden lid heeft echter verklaard bij de politie dat er geen sprake was van seksuele handelingen bij kinderen. Evenwel heeft het Jugendamt op grond van die verdenking gezagsbeslissingen gevraagd en wilde het de kinderen uit huis plaatsen. De Nederlandse instanties hebben die informatie overgenomen. Op basis van onwaarheden worden de kinderen nu bij hun ouders weggehaald. Er is geen sprake van kindermishandeling/misbruik, noch van vluchtgedrag. De Orde heeft drie adressen waar de ouders met kinderen kunnen verblijven, twee in Nederland en één in Duitsland. Er zijn geen signalen van seksueel misbruik of grensoverschrijdend gedrag. Bij artsen is hier nooit twijfel over geweest en ook docenten, ook van de dans- en zwemles, hebben nooit iets gesignaleerd. De (oudere) kinderen zijn nog allemaal maagd, hetgeen na door de ouders geïnitieerd medisch onderzoek is aangetoond. Ze zijn niet bezig met seks en/of vriendjes. Ze concentreren zich op school en hebben een rijk sociaal leven.
De aangehaalde zorgmeldingen van de scholen hebben betrekking op het niet volgen van fysiek onderwijs vanwege corona en het niet meer online volgen van onderwijs na de Duitse gezagsbeschikkingen. De scholen zijn heel positief over de ontwikkeling van de kinderen en het contact met de ouders. De ouders hebben een nauw contact met de scholen. Met de school [schoolnaam] wordt wel een gesprek gevoerd over thuisonderwijs en fysieke aanwezigheid.
De gemeente [plaatsnaam 2] stelt voorts dat sprake is van een gesloten gemeenschap, maar dit is niet het geval. De Orde is een transparante gemeenschap.
Het kan niet zo zijn dat de kinderen maandenlang uit hun vertrouwde omgeving worden gehouden, omdat er misschien iets aan de hand is. De enige concrete zorg was gelegen in seksueel misbruik en het is voldoende weerlegd dat daarvan sprake was.
5.4.
De informatie van het Jugendamt is weinig relevant. Het Jugendamt heeft geen enkele bemoeienis meer met de ouders of de kinderen gehad. Het Jugendamt geeft bovendien aan dat als ze de kinderen vinden, dat zij ze naar Nederland zullen brengen. Het Jugendamt spreekt van ‘tegenwerkende ouders’, maar heeft geen contact gehad met de ouders.
Het LET geeft ook aan dat de ouders wezenlijke samenwerking weigeren, maar dat is niet zo. Niet alles waar de ouders ‘nee’ op zeggen moet als tegenwerking worden gezien. De ouders weigeren enkel om de kinderen af te geven, omdat dit in hun visie niet in het belang van de kinderen is en beslissingen daaromtrent veel te snel zijn genomen.
De ouders hebben zich juist ingespannen om de Raad en het LET, binnen de grenzen van het risico opgepakt te worden, van alle informatie te voorzien. Nadat [kind 4] en [kind 2] toch aangetroffen zijn, is ook op dat punt alle medewerking verleend.
5.5.
Volgens de ouders is er geen enkele reden om de GI met de voorlopige voogdij te belasten of om nader onderzoek te doen. De kinderen leven al weken in onzekerheid en weg van hun vertrouwde omgeving. Nader onderzoek kan ook verricht worden als de kinderen thuis wonen. Als de ouders de zekerheid krijgen dat de kinderen niet uit huis worden geplaatst, kunnen de kinderen ‘vrij’ praten met de instanties. Daarvoor hoeven de kinderen niet gescheiden te worden van de ouders.
De kinderen willen graag weer naar school, althans online onderwijs volgen, en hun andere bezigheden oppakken zonder angst om weggehaald te worden. De ouders zijn en blijven bereikbaar voor de Raad en het LET, zodat onderzoek ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden.
Het LET en de Raad geven aan dat pas onderzoek kan worden verricht als de kinderen langere tijd van de ouders zijn gescheiden. Dat is echter niet de juiste volgorde. Er zijn signalen die niet zijn geconcretiseerd. Het gaat bovendien om verschillende kinderen met andere ouders, die andere scholen en hobby’s hebben, die zich anders uiten en van verschillende leeftijden zijn. Het kan niet dat die kinderen zich allemaal volledig zouden afsluiten of zich allemaal hetzelfde zouden uiten. In het kader van een voorlopige ondertoezichtstelling kan dan ook voldoende zicht gekregen worden.
Concluderend zijn de ouders van mening dat de voorlopige voogdij dient te worden opgeheven en het oorspronkelijk verzoek van de Raad moet worden afgewezen. Als dat niet het geval zal zijn, zouden de kinderen in ieder geval thuis moeten wonen en kan een voorlopige ondertoezichtstelling worden uitgesproken.
Het LET
5.6.
Volgens het LET is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat in gesloten gemeenschappen als deze slechts een neutrale omgeving kan leiden tot het zicht krijgen op de opvoedsituatie. De kinderen ontwikkelen zich ogenschijnlijk allemaal goed, zijn welopgevoed en gaan naar school. De ouders zijn allemaal welgestelde ouders, met titels. Er is echter wel degelijk sprake van een gesloten gemeenschap. Wie de normen en waarden van de gemeenschap niet accepteert, wordt uitgezet en afgeschreven. De kinderen hebben nu een beeld, dat voor hen normaal is. Ze verblijven in een nieuwe religieuze gemeenschap. Die lijkt heel veilig en de buitenwereld is gevaarlijk. Verliefd worden en iemand buiten de gemeenschap treffen gaat echter niet. Enkel ordeleden mogen een relatie met elkaar hebben. Als je iemand vindt buiten de orde, dan moet diegene eerst tot de orde toetreden. Dat is nogal wat. De kinderen zijn zo voorgeprogrammeerd dat ze niet toekomen aan hun eigen ontwikkeling.
Dat de kinderen nu al maanden niet naar school gaan, is een keuze van de ouders. Zij kiezen ervoor om de kinderen van school weg te houden en op verschillende plekken te ‘verbergen’.
Er moeten veel gesprekken met de kinderen plaatsvinden, maar dat kan niet binnen de gemeenschap. De kinderen moeten eerst losgeweekt worden om de vrijheid te voelen om antwoord te geven. Als de kinderen teruggeplaatst worden is onderzoek niet mogelijk. Het LET kan geen uitvoering geven aan de beschermingsmaatregel als er alleen een voorlopige ondertoezichtstelling is. De kinderen moeten namelijk los van de gemeenschap worden gehoord. Het is te moeilijk om los te komen van een gesloten gemeenschap.
Het Jugendamt
5.7.
Het Jugendamt heeft aangegeven niet zelf om een maatregel te hebben gevraagd in Duitsland. De rechtbank daar heeft ambtshave besloten dat er een maatregel moest komen, nadat het Jugendamt melding heeft gemaakt van de situatie.
Ook heeft het Jugendamt niet om uitstel van zittingen gevraagd, dat is enkel gebeurd voor de zitting die gepland stond op 19 januari 2021, gelijktijdig met de onderhavige behandeling.
Het Jugendamt beschikt niet over de verklaring van het uitgetreden lid uit het strafdossier. Evenwel zit de voorganger nog altijd in hechtenis in Duitsland. Als er daadwerkelijk niets aan de hand zou zijn, zou hij toch ook wel thuis zijn.
Voor een aantal kinderen moet de termijn in Duitsland verlengd worden. Het betreft ook daar een voorlopige beslissing en de ouders moeten nog gehoord worden. Een zitting, met betrekking tot [kind 6] , is geweest. De vader is aanwezig geweest, maar heeft niet geantwoord op de vragen van de rechter. Hij had een schriftelijk dossier. In Duitsland zijn verder geen nieuwe beslissingen genomen.
Voor wat betreft de zorgen van school heeft het Jugendamt van Nederlandse scholen vernomen dat de kinderen niet op school kwamen, ook voordat de maatregel er was.

6.De beoordeling

6.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.1.
Deze zaak heeft onmiskenbaar een internationaal karakter, gelet op de nationaliteit van de betrokken personen en hun woonplaats. Om die reden zal de rechtbank allereerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht dan dient te worden toegepast.
6.1.2.
Op 13 november 2020 heeft het Amtsgericht Kleef de ouders voorlopig het gezag ontnomen en voogdij bevolen, waarbij het Jugendamt met de voogdij is belast. In dit vonnis is niet aangegeven op welke grond de Duitse rechter rechtsmacht heeft aangenomen om deze kwestie te behandelen.
6.1.3.
Ingevolge artikel 8 van de ter zake toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis) zijn in deze zaken, die de ouderlijke verantwoordelijkheid betreffen, bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Het begrip ‘gewone verblijfplaats’ in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis is een feitelijk begrip en dient verordeningsautonoom te worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in dat kader moet de gewone verblijfplaats van een kind worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Er moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
6.1.4.
De ouders hebben gesteld dat de Duitse rechter niet bevoegd is geweestom te beslissen, omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland was en is. De ouders van de kinderen behoren tot de Orde der Transformanten en kunnen op die grond met de kinderen verblijven in de panden van de Orde in [plaatsnaam 3] (NL), [plaatsnaam 2] (NL) of [plaatsnaam 4] (D). Weliswaar overnachten de kinderen veelal in het klooster [kloosternaam] in [plaatsnaam 4] , vlak over de grens met Nederland, en stonden zij daar ingeschreven, maar voor het overige was hun hele leven gericht op Nederland. In Nederland gingen de kinderen naar school, daar hadden zij hun clubjes en daar hadden zij hun vriendenkring. Dit is door de overige belanghebbenden niet weersproken. Het Jugendamt heeft ter zitting van 23 december 2020 verklaard dat het traject van te nemen beschermingsmaatregelen van de kinderen niet in Duitsland, maar in Nederland zou moeten liggen, omdat de kinderen Nederlandse staatsburgers zijn en geen Duits spreken. Het Jugendamt spreekt over een toename van druk en trauma indien de kinderen gedwongen in Duitsland zouden moeten verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank dient gelet hierop Nederland als het land van de gewone verblijfplaats van de kinderen te worden aangemerkt, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om ten gronde over deze kwestie te oordelen.
6.1.5.
Dit neemt niet weg dat de Duitse rechter op grond van het bepaalde in artikel 20 lid 1 Brussel II-bis bevoegdheid mocht aannemen om voorlopige en bewarende maatregelen te nemen ten aanzien van kinderen die zich op Duits grondgebied bevonden. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat de beslissing van de het Amtsgericht Kleef op die grond geacht moet worden te zijn genomen. Op grond van het tweede lid van artikel 20 Brussel II-bis houden de door dit gerecht genomen maatregelen op van toepassing te zijn, wanneer het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die het passend acht. Deze maatregelen zal de rechtbank bij deze beschikking treffen. Dit houdt dus in dat de voorlopige ontheffing van het gezag en de voogdijuitoefening door het Jugendamt met ingang van de dagtekening van deze beschikking niet langer van kracht zijn.
6.1.6.
Gelet op het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de rechtbank Nederlands recht toe.
6.2.
Voorlopige voogdij
6.2.1.
De kinderrechter heeft als spoedmaatregel bij beschikking 14 december 2020 de voorlopige voogdij over de kinderen uitgesproken, omdat op dat moment sprake leek van een gezagsvacuüm. Het Jugendamt was belast met de voogdij, er waren aanwijzingen dat de kinderen in Nederland verbleven en het Jugendamt was niet in staat in Nederland de voogdij uit te oefenen. Daarbij ging de kinderrechter bij die beslissing uit van een bevoegdheid op grond van artikel 20 Brussel II-bis. Echter zoals hiervoor is vermeld is de rechtbank na nader onderzoek tot het oordeel gekomen dat zij ten gronde bevoegd is en dat de beslissing van het Amtsgericht Kleef gezien dient te worden als een voorlopige en bewarende maatregel.
6.2.2.
Indien de moeilijkheid van het uitoefenen van de voogdij door het Jugendamt wordt weggedacht, is niet gebleken dat sprake is van een gezagsvacuüm. Zoals ter zitting is gebleken zijn de ouders beschikbaar om beslissingen te nemen over de kinderen. Daarmee is de grond aan de voorlopige voogdij komen te ontvallen en dient deze op grond van het bepaalde in artikel 1:241 lid 5 Burgerlijk Wetboek te worden ingetrokken.
6.3.
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
6.3.1.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, zoals dit ter zitting is gehandhaafd.
6.3.2.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen. Verder moet de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk zijn om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
6.3.3.
Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor de kinderen weg te nemen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke situatie, waar op dit moment in ieder geval onvoldoende zicht op is. De kinderen leven in een gemeenschap die leeft volgens eigen regels, waarvan het de vraag is in hoeverre deze regels de kinderen verhinderen aan hun ontwikkelingstaken toe te komen. Nader onderzoek naar de vraag in hoeverre sprake is van een gesloten gemeenschap en of de kinderen zich in de leefgemeenschap vrij kunnen ontwikkelen acht de rechtbank geïndiceerd. Door het Duitse Amtsgericht en door de Nederlandse kinderrechter is de situatie voorshands als zeer zorgelijk beoordeeld, hetgeen tot voorlopige maatregelen heeft geleid. Vervolgens is gebleken dat de ouders deze uitspraken naast zich neer hebben gelegd en eigenmachtig ervoor hebben gekozen de kinderen te laten onderduiken. Dit heeft een enorme impact gehad op het leven van de kinderen, hetgeen de rechtbank ziet als een mogelijk signaal dat deze gemeenschap de eigen opvattingen stelt boven die van anderen. De rechtbank is om die reden van oordeel dat onderzoek in een vrijwillig kader te weinig kans van slagen heeft en dat het verplichte kader van een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de zorg te waarborgen die nodig is om de vermoedelijk ernstige bedreiging in de ontwikkeling weg te nemen. De rechtbank zal de kinderen voorlopig onder toezicht stellen voor een termijn van drie maanden.
6.3.5.
De rechtbank acht op dit moment onvoldoende gronden aanwezig om ook een machtiging uithuisplaatsing te verlenen en zal dit verzoek dan ook afwijzen. De eerdere maatregelen die tot (een machtiging tot) uithuisplaatsing hebben geleid lijken vooral te zijn ingegeven door eventueel seksueel misbruik door de voorganger, niet zozeer omdat het een gesloten gemeenschap zou betreffen. Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen van seksueel misbruik van deze kinderen. Dat de kinderen opgroeiden in deze gemeenschap was verder al langer bekend, maar op dat moment was dat kennelijk geen aanleiding tot ingrijpen. Het LET stelt dat sprake is van een gesloten gemeenschap, hetgeen zou maken dat het noodzakelijk is om de kinderen uit huis te plaatsen om deugdelijk onderzoek te kunnen doen. Dat sprake is van een dergelijke gesloten gemeenschap is door de ouders weersproken. De rechtbank ziet daarvoor wel enige aanwijzingen, hetgeen mede reden is voor de voorlopige ondertoezichtstelling en nader onderzoek, maar de rechtbank constateert bijvoorbeeld ook dat de kinderen vanuit de gemeenschap wel om kunnen gaan met anderen van buiten de gemeenschap en met hen activiteiten kunnen ondernemen. De rechtbank heeft zorgen, maar niet in die mate dat geconcludeerd moet worden dat een zeer verstrekkende maatregel als de uithuisplaatsing van de kinderen (nu al) noodzakelijk is. Er zijn ook geen andere redenen gebleken waarom een uithuisplaatsing noodzakelijk zou zijn.
6.3.6.
Van belang is wel dat op deugdelijke wijze het onderzoek uitgevoerd kan worden naar de vraag in hoeverre de kinderen aan hun ontwikkelingstaken toe kunnen komen en in hoeverre de gemeenschap waarin zij leven daarbij een rol speelt. De ouders hebben zelf aangegeven tot nog toe ‘beperkt’ mee te hebben gewerkt, vanwege de uithuisplaatsing. Deze ‘dreiging’ valt op dit moment weg, zodat er geen enkele belemmering meer is om transparant mee te werken aan het onderzoek van de Raad en aan de bemoeienisdoor de GI. Aan de ouders wordt dan ook meegegeven dat zij ieder voor zich en voor hun eigen kind(eren) volledig dienen mee te werken. Het is niet aan de ouders om te kiezen op welke manier zij willen meewerken. De regie van het onderzoek ligt bij de Raad en niet bij de ouders. Dit houdt ook in dat de onderzoekers van de Raad onbelemmerd toegang moeten hebben tot de kinderen. Indien dat alles niet mogelijk wordt gemaakt, kunnen daaruit conclusies worden getrokken en kan de Raad bijvoorbeeld weer vragen om een machtiging uithuisplaatsing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
trekt de voorlopige voogdijmaatregel in ten aanzien van:
[kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2010,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] 2004,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum kind 3] 2014,
[kind 4] , geboren op [geboortedatum kind 4] 2005,
[kind 5] , geboren op [geboortedatum kind 5] 2008;
[kind 6] , geboren op [geboortedatum kind 6] 2005,
[kind 7] , geboren op [geboortedatum kind 7] 2015;
[kind 8] , geboren op [geboortedatum kind 8] 2010;
7.2.
stelt:
[kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2010,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] 2004,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum kind 3] 2014,
[kind 4] , geboren op [geboortedatum kind 4] 2005,
[kind 5] , geboren op [geboortedatum kind 5] 2008;
[kind 6] , geboren op [geboortedatum kind 6] 2005,
[kind 7] , geboren op [geboortedatum kind 7] 2015;
[kind 8] , geboren op [geboortedatum kind 8] 2010;
voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot 1 mei 2021;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J.M. Wassenberg (voorzitter), mr. L.M.I.A. Bregonje en mr. M.B.T.G. Steeghs, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van L. Reijnders-Verlinden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2021.
.