Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
[erflaatster]alsmede in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[gedaagde sub 2] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
[gedaagde sub 5],
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 mei 2020 met de producties 1 tot en met 13,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 13,
- de door [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde brief van 11 juni 2021 (ter griffie ontvangen op 14 juni 2021) met de producties 14 tot en met 17,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juni 2021.
2.De feiten
mijn voornoemde dochter [gedaagde sub 1] ;
mijn voornoemde dochter [gedaagde sub 1] .
3.Het geschil
- er verdeling van de nalatenschap van moeder kan worden gevorderd. De verdeling is reeds vastgesteld en de nalatenschap is verdeeld conform de herziene en door vijf van de zes erfgenamen goedgekeurde herziene boedelverdeling van juli 2019.
- [eiseres] niet gehouden kan zijn tot betaling van de in het testament van vader opgenomen rente. In het testament van vader staat dat [eiseres] een schuld heeft wegens achterstallige rente. Deze schuld dient betaald te worden. [eiseres] heeft deze schuld in haar brief van
- moeder non compos mentis was. Van dementie noch van opname in een gesloten inrichting was sprake. Moeder herkende haar kinderen en kleinkinderen tot het laatste nog. Het spreken ging weliswaar minder en ze had een verlamde arm, maar ze heeft tot haar overlijden zelf de regie gehouden over haar vermogen.
- betalingen tijdens het leven van moeder aan haar kinderen verrekend moeten worden met de nalatenschap. De uiterste wil van moeder was dat al haar afstammelingen ieder voor een zesde gedeelte erfgenaam zijn van haar nalatenschap. In het testament staat onder ‘IV vrijstelling inbreng’ dat moeder haar afstammelingen vrijstelt van de verplichting tot inbreng van giften in de nalatenschap, op welk tijdstip deze ook zijn gedaan, tenzij bij gift schriftelijk anders is bepaald. Er zijn geen geschriften waaruit blijkt dat giften door moeder aan [gedaagde sub 1, 4 en 5] gedaan moeten worden betaald.
- dat giften aan de kinderen, waaronder de beide giften van ieder € 30.000,- aan Hans en [gedaagde sub 1] uit de boedel zijn betaald. Moeder is overleden in 2017 terwijl deze schenkingen van moeder zijn gedaan in 2014.
- het in het testament opgenomen bewind van kracht is geworden. [gedaagde sub 2] was ten tijde van het overlijden van moeder reeds 70 jaar oud.
- de advocaatkosten van [eiseres] uit de nalatenschap dienen te worden voldaan. Deze kosten zijn geen schulden die behoren tot de nalatenschapsschuld en komen derhalve niet voor vergoeding vanuit de boedel in aanmerking. Er is geen grond die dit rechtvaardigt.