In deze zaak heeft eiser, die als hoofdvoetbaltrainer werkzaam was voor de ROOMS-KATHOLIEKE VOETBALVERENIGING WILLEM 1 (RKVV), een vordering ingesteld tegen de vereniging na de beëindiging van zijn samenwerkingsovereenkomst. Eiser had zich ingeschreven voor de UEFA B cursus en vorderde de kosten van deze cursus, die hij stelde te hebben gemaakt in het kader van zijn werkzaamheden voor RKVV. De vereniging had echter de samenwerkingsovereenkomst opgezegd, en eiser stelde dat deze opzegging onterecht was en dat de kosten voor de cursus voor rekening van RKVV moesten komen op basis van artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de cursus niet onderdeel uitmaakte van de samenwerkingsovereenkomst en dat de bedragen die RKVV aan eiser had betaald slechts onkostenvergoedingen betroffen. De rechtbank oordeelde dat de samenwerkingsovereenkomst te allen tijde kon worden opgezegd en dat eiser hiermee rekening had moeten houden. De stelling van eiser dat de opzegging onaanvaardbaar was, werd niet onderbouwd. De vordering van eiser werd dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in samenwerkingsovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van partijen bij beëindiging van dergelijke overeenkomsten. De rechter heeft in dit geval de belangen van de vereniging zwaarder laten wegen dan die van de eiser, die als vrijwilliger werkzaam was en geen recht had op vergoeding van de cursuskosten.