In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekende partij], en zijn werkgever, Fitesa Kerkrade B.V. De werknemer had een verzoek ingediend tot betaling van een bedrag van € 3.048,00, dat door de werkgever was ingehouden op zijn transitievergoeding. Dit bedrag was gerelateerd aan studiekosten die de werkgever had gemaakt voor een rijopleiding die de werknemer had gevolgd. De werknemer stelde dat de werkgever geen recht had om deze kosten te verrekenen met de transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst door de werkgever was opgezegd en de studiekosten in het kader van zijn re-integratie waren gemaakt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2021 was geëindigd en dat er geen geschil was over de hoogte van de transitievergoeding. Het geschil betrof enkel de vraag of de werkgever gerechtigd was om de studiekosten van de transitievergoeding af te trekken. De rechter oordeelde dat de bepalingen in de studieovereenkomst in het voordeel van de werknemer moesten worden uitgelegd. Aangezien de werkgever de arbeidsovereenkomst had opgezegd, was er geen grond voor verrekening van de studiekosten met de transitievergoeding. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het ingehouden bedrag, plus wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Tevens is de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de werknemer.