ECLI:NL:RBLIM:2021:7834

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
C/03/261823 / HA ZA 19-147
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon en verzekeraars in geval van schade door brand

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, wonende in Qatar, en verschillende gedaagden, waaronder schadeverzekeraars en een assurantietussenpersoon. De eiser had een hotel-restaurant gekocht en verzekeringen afgesloten via een gevolmachtigd agent. Na een brand op 14 januari 2018, die het pand en de inventaris verwoestte, hebben de schadeverzekeraars de dekking van de schade afgewezen op basis van een niet-naleving van de preventieclausule in de polis. De eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van deze clausule en dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun zorgplicht. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende was geïnformeerd over de polisvoorwaarden en dat de gedaagden zich niet schuldig hadden gemaakt aan een ernstige tekortkoming in hun zorgplicht. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon niet gelijk is aan die van de schadeverzekeraars, en dat de eiser niet had aangetoond dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/261823 / HA ZA 19-147
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (Qatar),
eiser,
advocaat mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
tegen

1.de naamloze vennootschap NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGS MIJ. N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
3. de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
advocaat mr. M. de Haan te 's-Gravenhage
,

4.de naamloze vennootschap ARAG SE,

gevestigd te Leusden,
advocaat mr. G.L. Breunesse te Leusden,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 6],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 7],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. N.F. Klein Nagelvoort te Amsterdam.
alle gedaagden.
Partijen zullen hierna (ook) [eiser] respectievelijk NN, ASR en Vivat (samen: de schadeverzekeraars) worden genoemd; de overige gedaagden zullen (ook) worden aangeduid als Arag, [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 13 producties
  • de akte houdende eiswijziging met de producties 14 tot en met 16
  • de conclusie van antwoord van de schadeverzekeraars met 3 producties
  • de conclusie van antwoord van Arag met 3 producties
  • de conclusie van antwoord van [gedaagden sub 5 t/m 7]
  • de akte houdende de producties 17 tot en met 20 van [eiser] (exclusief de toelichting op
de producties)
- het proces-verbaal van comparitie van 15 maart 2021 met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van de partijen alsmede de nagezonden opmerkingen van partijen over de weergave van het verhandelde ter comparitie in het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is inwoner van Qatar. Hij heeft een pand met inventaris gekocht aan de [adres] te [plaats] dat op 29 juni 2016 aan hem is geleverd, zulks met de bedoeling het daarin gevestigde hotel-restaurant als eenmanszaak voort te zetten. Hij heeft de verzekeringen (‘Volop in bedrijf pakket’) voor dit pand, net als de vorige eigenaren, via [gedaagde sub 5] als gevolmachtigd agent van de schadeverzekeraars afgesloten, waarbij [gedaagde sub 7] als assurantietussenpersoon optreedt. Het betreft een opstalverzekering, een inventaris- en goederenverzekering en een rechtsbijstandverzekering. Ten aanzien van de opstalverzekering en inventaris- en goederenverzekering waren de schadeverzekeraars de risicodragers; NN voor 65%, ASR voor 25% en Vivat voor 10%.
2.2.
Bij brief van 8 juli 2016 zijn de polisstukken met betrekking tot het ‘Volop in bedrijf pakket’ naar [eiser] gezonden. In de brief wordt hem verzocht eventuele onvolkomenheden door te geven.
2.3.
Op de polisbladen van de gebouwenverzekering en de inventaris- en goederenverzekering staat onder meer vermeld dat als voorwaarde voor dekking geldt:
Clausule P.H.1BV/0410, P.H.1BV Preventie Horeca (hierna: de preventieclausule). Deze clausule is uitgewerkt in een clausuleblad. In het clausuleblad staat onder meer:
Elektrische installatie:
  • de elektrische installatie is aangelegd en wordt onderhouden overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften.
  • Controle op de installatie en de werking ervan vindt plaats conform bepaling 5.3.3. van de meest recente NNI-uitgave : Bedrijfsvoering van elektrische installaties”. Deze controle wordt ten minste eenmaal per vijf jaar herhaald.
  • Eventuele tekortkomingen en/of gebreken worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na constatering daarvan, verholpen.
2.4.
Op 14 januari 2018 breekt er brand uit in het hotel-restaurant als gevolg waarvan nagenoeg het hele pand en inventaris verloren zijn gegaan.
2.5.
Nadat [eiser] de brand had gemeld, hebben de schadeverzekeraars onderzoek laten verrichten. CED Forensic concludeert in het door haar op 14 februari 2018 opgemaakte rapport van technisch onderzoek (pag. 29):
De brand is door een gebrek in de elektrische installatie van kamer 207 ontstaan.
Verzekerde heeft niet voldaan aan de volgende clausules:- blusmiddelen;- Elektrische installatie;- 263. Registratie sprinkler-, doormeld- of brandmeldinstallatie.
Verzekerde heeft niet aangetoond dat voldaan is aan clausule:- Gasinstallatie en aangesloten toestellen.
2.6.
Gelet hierop hebben de schadeverzekeraars dekking van de brandschade afgewezen.
2.7.
[eiser] heeft het hotel-restaurant nooit als zodanig geëxploiteerd omdat hij daarvoor geen vergunning heeft gekregen.
2.8.
[eiser] heeft op 9 mei 2018 via zijn advocaat een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering, waarbij de advocaat toestemming heeft gevraagd om op kosten van Arag [eiser] te mogen bijstaan. In antwoord hierop heeft Arag bericht dat zij als naturaverzekeraar in eerste instantie de rechtsbijstand zelf verleent. Aan het verzoek om toezending van het dossier is door de advocaat van [eiser] geen gevolg gegeven. Bij e-mail van 19 juni 2018 heeft de advocaat aan Arag laten weten dat [eiser] van mening is dat hij gerechtigd is tot inschakeling van een advocaat “zonder verdere financiële begrenzing,” waarna Arag het dossier heeft gesloten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat hij niet op de hoogte was van de polisvoorwaarden en, meer in het bijzonder, onbekend was met de preventieclausule. [eiser] had hierover ingelicht moeten worden, en dat is niet gebeurd. Als hij wel voldoende was geïnformeerd, dan zou hij de voorschriften hebben opgevolgd en zou de schade niet zijn ontstaan. Daarnaast is [eiser] een verkeerde verzekering, te weten een zakelijk pakket, geadviseerd: een opstalverzekering en inventaris- en goederenverzekering met een voor de horeca geldende preventieclausule. Immers, op het moment van het afsluiten van de verzekering was bekend dat het pand nog enige tijd leeg zou staan, omdat [eiser] eerst nog ging verbouwen alvorens het pand te gaan exploiteren als hotel-restaurant. Het pand had derhalve geen horecabestemming (meer), zodat een andere verzekering had moeten worden geadviseerd en gesloten waarop de preventieclausule niet van toepassing was. Gelet op een en ander zijn gedaagden, aldus [eiser] , “ernstig toerekenbaar tekortgeschoten” in de nakoming van de op hen rustende zorgplicht jegens hem als opdrachtgever en zijn gedaagden dientengevolge gehouden tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de brand.
3.2.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] (de rechtbank neemt de vorderingen in de akte houdende eiswijziging integraal op) dat het de rechtbank moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1 Ten aanzien van de opstalschade
Primair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 (als volmachtgevende opstalverzekeraar(s)) ernstig toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de op haar/hen rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending schade heeft geleden en gedaagde sub 1en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 voor die schade aansprakelijk is/zijn;
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 ieder voor het in randnummer 1.8. van deze dagvaarding omschreven gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 607.738,29, althans subsidiair een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 ieder voor het in randnummer 1.8. van deze dagvaarding omschreven gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 4.813,69 exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Subsidiair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 6 (als gevolmachtigd agent) ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending van de zorgplicht schade heeft geleden en gedaagde sub 6 voor die schade aansprakelijk is;
- gedaagde sub 6 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 607.738,29, althans subsidiair een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf 14januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 6 te voordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 4.813,69 exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Meer subsidiair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 (als assurantie tussenpersoon) ernstig toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de op haar/hen rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending van de zorgplicht schade heeft geleden en gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 voor die schade aansprakelijk zijn;
- gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 607.738,29, althans subsidiair een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente vanaf 14januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire (buitengerechtelijke kosten ad € 4.813,69 exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Uiterst subsidiair
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 607.738,29, althans subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen tot betaling van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte van een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welk bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 1en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 4.813,69 exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten althans subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen tot betaling van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte van de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
II Ten aanzien van de schade aan de inventaris en/of goederen
Primair
  • voor recht te verklaren dat gedaagde sub 1en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 (als de volmachtgevende inventaris/goederenverzekeraar(s)) ernstig toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de op haar/hen rustende zorgplicht;
  • voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending van de zorgplicht schade heeft geleden en gedaagde sub 1en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 voor die schade hoofdelijk aansprakelijk is/zijn;
  • gedaagde sub 1en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 ieder voor het in randnummer 1.8. van deze dagvaarding omschreven gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 139.500,- (aan inventarisschade) en een bedrag ad € 4.000,- (goederenschade), althans subsidiair een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf 14januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 ieder voor het in randnummer 1.8. van deze dagvaarding omschreven gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 2.170,- (ten aanzien van de inventarisschade) exclusief btw op grond van de Wet normeringincassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 ieder voor het in randnummer 1 .8. van deze dagvaarding omschreven gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten a € 525,- (ten aanzien van de goederenschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Subsidiair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 6 (als gevolmachtigd agent) ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending schade heeft geleden en gedaagde sub 6 voor die schade aansprakelijk is;
- gedaagde sub 6 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 139.500 (inventarisschade) en een bedrag ad €4.000,- (goederenschade), althans subsidiair een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf 14januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 6 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad €2.170,- (ten aanzien van de inventarisschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 6 van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 525,- (ten aanzien van de goederenschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Meer subsidiair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 (als assurantie tussenpersoon) ernstig toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de op haar/hen rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending schade heeft geleden en gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 voor die schade aansprakelijk zijn;
- gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 139.500,- (aan inventarisschade) en een bedrag ad €4.000,- (goederenschade), althans subsidiair een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente vanaf 14januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 2.170,- (ten aanzien van de inventarisschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 525,- (ten aanzien van de goederenschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Uiterst subsidiair
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag ad € 139.500,- (aan inventarisschade) en een bedrag ad € 4.000,- (goederenschade), althans subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen tot betaling van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte van een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, welke bedrag zowel in primair als in subsidiair vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2018, althans 12 maart 2018, althans 24 april 2018 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 2.170,- (ten aanzien van de inventarisschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten althans subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen tot betaling van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte van een bedrag door uw Rechtbank te bepalen gedeelte van de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagde sub 4 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten ad € 525,- (ten aanzien van de goederenschade) exclusief btw op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen tot betaling van een door uw Rechtbank te bepalen gedeelte van de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
III Ten aanzien van de schade bestaande uit niet gedekte advocaatkosten
Primair
  • voor recht te verklaren dat gedaagde sub 5 (als volmachtgevende rechtsbijstandsverzekeraar) ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht;
  • voor recht te verklaren dat At- [eiser] als gevolg van die schending schade heeft geleden en gedaagde sub 5 voor die schade aansprakelijk is;
  • gedaagde sub 5 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag aan kosten rechtsbijstand, door [eiser] nader bij akte op te geven, althans subsidiair een bedrag terzake door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf primair 24 april 2018, subsidiair vanaf 9 mei 2018 en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 5 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten nader door [eiser] bij akte op te geven op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Subsidiair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 6 (als gevolmachtigd agent) ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending van de zorgplicht schade heeft geleden en gedaagde sub 6 voor die schade aansprakelijk is;
- gedaagde sub 6 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag aan kosten rechtsbijstand, door [eiser] nader bij akte op te geven, althans subsidiair een bedrag terzake door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf primair 24 april 2018, subsidiair vanaf 9 mei 2018 en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 6 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten nader door [eiser] bij akte op te geven op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Meer subsidiair
- voor recht te verklaren dat gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 (als assurantie tussenpersoon) ernstig toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de op haar/hen rustende zorgplicht;
- voor recht te verklaren dat [eiser] als gevolg van die schending schade heeft geleden en gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 voor die schade aansprakelijk zijn;
- gedaagde sub 7 althans gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag aan kosten rechtsbijstand, door [eiser] nader bij akte op te geven, althans subsidiair een bedrag terzake door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf primair 24 april 2018, subsidiair vanaf 9 mei 2018 en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 7 althans gedaagde sub 8 hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten nader door [eiser] bij akte op te geven op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede Justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Uiterst subsidiair
- gedaagde sub 5 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair een bedrag aan kosten rechtsbijstand, door [eiser] nader bij akte op te geven, althans subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen tot betaling van een door uw Rechtbank in goede Justitie te bepalen gedeelte van een bedrag terzake door uw Rechtbank in goede Justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf primair 24april 2018, subsidiair vanaf 9 mei 2018 en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- gedaagde sub 5 en/of gedaagde sub 6 en/of gedaagde sub 7 en/of gedaagde sub 8 ieder althans een of meerdere van hen voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van primair de forfaitaire buitengerechtelijke kosten nader door [eiser] bij akte op te geven op grond van de Wet normering incassokosten en subsidiair ieder althans een of meerdere van hen te veroordelen voor een door uw Rechtbank in goede Justitie te bepalen gedeelte van de redelijke buitengerechtelijke kosten door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Zowel ten aanzien van 1, II en III:
Gedaagden ieder hoofdelijk voor het geheel althans ieder voor een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte te veroordelen tot vergoeding van de kosten van deze procedure, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening binnen die bepaalde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- indien er geen betekening van de uitspraak plaatsvindt, dan wel een bedrag van €199,- indien er wel betekening plaatsvindt, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en, voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Algemeen

4.1.
Niet in geschil is dat [eiser] niet heeft voldaan aan de preventieclausule, hetgeen ertoe heeft geleid dat de schadeverzekeraars de dekking van de brandschade hebben afgewezen. Het gaat enkel om de vraag of gedaagden, aldus [eiser] , toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht. Hierbij zal de rechtbank eerst de vraag beoordelen of [gedaagde sub 7] in haar rol als assurantietussenpersoon haar zorgplicht jegens [eiser] als opdrachtgever heeft veronachtzaamd.
De vorderingen op [gedaagde sub 7]
4.2.
Voorop gesteld zij dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. De stelplicht en bewijslast van schending van een zorgplicht ligt in beginsel bij de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de schending van die zorgplicht. Bij een beroep op (het bestaan van) een zorgplicht zal de enkele stelling dat de zorgplicht geschonden is, in de regel onvoldoende zijn.
4.2.1.
Ten eerste verwijt [eiser] dat [gedaagde sub 7] hem de polissen, waaronder met name de preventieclausule, niet ter hand heeft gesteld. [eiser] betwist meer in het bijzonder dat hem tijdens de bespreking op 29 juni 2016 de preventieclausule is meegegeven. Hij erkent wel dat hij bij brief van 8 juli 2016 de polisbladen met betrekking tot het ‘Volop in bedrijf pakket’ heeft ontvangen.
4.2.2.
[gedaagde sub 7] heeft in antwoord hierop gesteld dat er op 29 juni 2016 twee keer uitgebreid met [eiser] is gesproken over de verschillende verzekeringen. Een exemplaar van de preventieclausule is die dag, aldus [gedaagde sub 7] , aan [eiser] meegegeven. Daarna is het hele pakket, dus alle polissen c.q. verzekeringsovereenkomsten inclusief alle clausulebladen en polisvoorwaarden, ook nog eens op 8 juli 2016 per post aan [eiser] verstuurd.
4.2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Wat er ook zij van de vraag of [eiser] al op 29 juni 2016 in het bezit is gesteld van de preventieclausule, nu [eiser] ter comparitie van 15 maart 2021 heeft erkend dat hij na deze bespreking op 29 juni 2016 per post de polisbladen heeft ontvangen op 8 juli 2016, is komen vast te staan dat hij ongeveer anderhalf jaar vóór de brand op 14 januari 2018 de preventieclausule die deel uitmaakt van de polisbladen heeft gekregen. Gelet hierop was [eiser] op de hoogte van de dekkingsvoorwaarden c.q. de preventieclausule, althans had hij hiervan op de hoogte moeten zijn, zodat [gedaagde sub 7] , voor zover het gaat om het door [eiser] aan haar gemaakte verwijt dat zij heeft verzuimd om de polissen aan hem te geven, haar zorgplicht niet heeft geschonden.
4.2.4.
Het met het voorgaande samenhangende tweede verwijt van [eiser] komt erop neer dat [gedaagde sub 7] de polisbescheiden niet in een voor [eiser] begrijpelijke taal aan hem ter beschikking heeft gesteld. [gedaagde sub 7] betwist de noodzaak daarvan.
4.2.5.
Uitgangspunt is, zo overweegt de rechtbank, dat de polisbescheiden in het Nederlands worden verstrekt. Dat staat in artikel 49a lid 3 van het Besluit gedragstoezicht financiële dienstverlening. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt voor anderstalige verzekerden. Nu [eiser] de Nederlandse taal niet machtig is, had hij – om zich van de (betekenis van de) inhoud te vergewissen – kunnen vragen om polisbescheiden in een andere taal – bijvoorbeeld in het Engels of Duits – en, voor zover die niet voorhanden zijn, de stukken kunnen laten vertalen. Kennelijk heeft hij dat nagelaten en er desalniettemin voor gekozen om de overeenkomst te ondertekenen, hetgeen voor zijn risico komt. Gelet hierop kan het enkele feit dat de stukken niet zijn vertaald, hem niet baten. Ook in zoverre is geen sprake van schending door [gedaagde sub 7] van de op haar rustende zorgplicht.
4.2.6.
In het verlengde van het voorgaande stelt [eiser] ten derde dat [gedaagde sub 7] hem, [eiser] , had moeten inlichten over de preventieclausule; [gedaagde sub 7] heeft dat echter nagelaten, aldus [eiser] .
4.2.7.
[gedaagde sub 7] betwist dit en heeft hiertegen ingebracht dat op meergenoemde datum van 29 juni 2016 – vóór de ondertekening van de leveringsakte van het pand bij de notaris – in het hotel-restaurant alle verzekeringen en de preventieclausule zijn doorgelopen. [eiser] spreekt weliswaar geen Nederlands of Duits – en gebrekkig Engels – maar omdat de eveneens aanwezige mevrouw [naam manager] , door [eiser] gepresenteerd als manager van het hotel-restaurant en contactpersoon, zowel Nederlands als Duits spreekt, is de bespreking in het Duits gevoerd, waarbij alles in die taal door de medewerker van [gedaagde sub 7] , de heer [naam medewerker 1] , is uitgelegd. [naam manager] voornoemd heeft volgens [gedaagde sub 7] tijdens dit gesprek (delen van) de bespreking in het Arabisch vertaald voor [eiser] en vaker gevraagd of hij alles begreep. In een tweede bespreking diezelfde dag op kantoor van [gedaagde sub 7] zijn tijdens het invullen van het aanvraagformulier diverse vragen van [eiser] beantwoord en zijn nogmaals de preventie-eisen aan bod gekomen, waarbij, aldus [gedaagde sub 7] , de preventieclausule fysiek is meegegeven aan [eiser] . Van beide gesprekken zijn gespreksnotities opgemaakt waaruit blijkt dat [naam medewerker 1] voornoemd de preventieclausule expliciet aan de orde heeft gesteld.
4.2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde sub 7] dit verweer onderbouwd met (in het bijzonder) de verklaring van [naam medewerker 1] ter comparitie op 15 maart 2021 en door te verwijzen naar de door [naam medewerker 1] gemaakte gespreksnotities (productie 4 bij conclusie van antwoord). Zo is hierin neergelegd:
BEDRIJFSGEGEVENS
290616 JC
(…) De onderneming wordt gevoerd door een manager, mevrouw [naam manager] (woont in [woonplaats 2] , spreekt vloeiend Duits/Nederlands). (…)
CONTACTMOMENTEN
290616 JC
(…) Verzekeringen worden weloverwogen gesloten, goed ondernemerschap. [naam manager] doet het woord en vertaald dit voor [eiser] .
Premieofferte verzekeringen gebaseerd op verzekeringen zoals ze bij de vorige eigenaar liepen. Herbouwwaarde en inventaris ter sprake geweest. Tevens preventie-eisen Horeca besproken.
GEBOUWEN
290616 JC
(…) PH1B(de preventieclausule, toevoeging de rechtbank)
ook op kantoor besproken. (…)
Ter comparitie van 15 maart 2021 heeft [naam medewerker 1] in lijn met de door hem gemaakte gespreksnotities verklaard:
“De preventie-eisen zijn op 29 juni 2016 in het gesprek waar de oude eigenaren ook bij aanwezig waren aan de orde gekomen. De gehele polis is doorgenomen. Alles is aan de orde geweest. De oude eigenaar zei dat alles in orde was. We hebben ter plekke samen met eiser( [eiser] , toevoeging de rb)
het aanvraagformulier ingevuld. [naam manager] en [naam 1] zouden de zaken regelen.”
Gelet hierop had het op de weg gelegen van [eiser] zijn stellingen nader te concretiseren en te onderbouwen. [eiser] heeft dit echter nagelaten. Aan de stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 7] niet zou beschikken over gespreksnotities om vervolgens, nadat [gedaagde sub 7] deze bij conclusie van antwoord had overgelegd, aan te voeren dat [gedaagde sub 7] wel heeft gezegd dat die er niet waren (en van die beweerde uitspraak bewijs aan te bieden) gaat de rechtbank voorbij, mede gelet op het feit dat [eiser] niet meer – laat staan: gemotiveerd – is ingegaan op hetgeen de heer [naam 2] van [gedaagde sub 7] hierover ter comparitie van 15 maart 2021 heeft verklaard: op het telefonisch verzoek van de advocaat van [eiser] om de gespreksnotities over te leggen zijdens [gedaagde sub 7] is geantwoord dat daartoe geen verplichting bestond, waarna de advocaat bij e-mail van 24 april 2018 (productie 14 bij conclusie van antwoord) schrijft:
“(…) U bevestigde mij dat u niet de beschikking heeft over gespreksverslagen voor cliënt.(…)”,
hetgeen, aldus [naam 2] , een onjuiste weergave van het telefonisch onderhoud was. In dit verband verwijst [gedaagde sub 7] nog naar een tweede e-mail van 25 april 2018 van de heer [naam medewerker 2] , medewerker van [gedaagde sub 7] , aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (eveneens productie 14 bij conclusie van antwoord), waarin genoemde medewerker vraagt om advies over hoe om te gaan met de onjuiste weergave van het telefoongesprek door de advocaat van [eiser] .
4.2.9.
Voor zover moet worden begrepen dat [eiser] bovendien nog stelt dat de gespreksnotities niet naar waarheid zouden zijn opgemaakt dan wel achteraf zijn opgesteld, is dit gespeend van enige feitelijke grondslag. Dit alles leidt dan ook tot de conclusie dat is komen vast te staan dat [gedaagde sub 7] de polissen en de dekkingsvoorwaarden, waaronder de preventieclausule, heeft besproken met [eiser] en zich ook ervan heeft vergewist dat dit voor [eiser] duidelijk was. Ook op dit punt heeft [gedaagde sub 7] zich mitsdien van haar zorgplicht jegens [eiser] gekweten.
4.2.10.
[eiser] heeft met betrekking tot de drie hiervoor besproken onderdelen van de door hem gestelde schending van de zorgplicht bewijs aangeboden. Echter, nu [eiser] weinig – wat de rechtbank betreft: te weinig – heeft gesteld tegenover het (hiervoor besproken) onderbouwde verweer van [gedaagde sub 7] , anders dan wat blote stellingen, komt de rechtbank niet meer toe aan enige bewijslevering.
4.2.11.
Als vierde onderdeel van de gestelde schending van de zorgplicht heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde sub 7] hem de verkeerde verzekering zou hebben geadviseerd. Wat er ook zij van het feit dat [eiser] deze grondslag eerst ter comparitie heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt.
4.2.12.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 7] reeds ten tijde van de advisering en het afsluiten van de verzekering, maar in elk geval sinds 29 december 2016, zijnde het moment waarop [naam manager] met [gedaagde sub 7] belde met de mededeling dat [eiser] geen vergunning had gekregen voor het hotel-restaurant, ervan op de hoogte was dat het pand nog enige tijd leeg zou staan, omdat [eiser] eerst wilde verbouwen alvorens de exploitatie voort te zetten. Er was immers nog geen sprake van een horecagelegenheid. Er had daarom een andere polis moeten worden geadviseerd, een waarop de preventieclausule niet van toepassing is. In dat geval was er, aldus [eiser] , wel schade uitgekeerd.
4.2.13.
De rechtbank overweegt in dit verband dat [gedaagde sub 7] onbetwist heeft gesteld dat [eiser] in december 2017 nog met zijn familie in het hotel heeft verbleven, enkele dagen vóór de brand, zodat is komen vast te staan dat geen sprake was van leegstand. Reeds hierom dient aan dit onderdeel van de door [eiser] gestelde schending van de zorgplicht te worden voorbijgegaan.
4.2.14.
Los van het voorgaande onderschrijft de rechtbank het dienaangaande door [gedaagde sub 7] gevoerde verweer dat [eiser] de exploitatie van het pand daadwerkelijk als hotel-restaurant wilde voortzetten. Ter comparitie heeft [eiser] dit ook verklaard:
“U, rechter, vraagt mij wat ik van plan was met het hotel. Ik wilde het hotel kopen en voortzetten, of eventueel verhuren als hotel/restaurant.”
Dit blijkt ook zonneklaar uit de inschrijving door [eiser] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarin als activiteit is vermeld:
“De exploitatie van een hotel-restaurant.”Daarnaast komt uit de besprekingen op 29 juni 2016 meermaals naar voren dat de (reeds lopende) exploitatie als hotel-restaurant zou worden voortgezet. Zo is blijkens de gespreksnotities een bedrijfsschadeverzekering aan de orde geweest
(“Geen interesse na uitleg van de dekking.”). [eiser] heeft de gewenste exploitatie als hotel-restaurant vervolgens bevestigd door dit ook als zodanig in het aanvraagformulier te melden. Tevens is een vergunning aangevraagd voor de exploitatie. In het licht van dit alles mocht [gedaagde sub 7] er redelijkerwijs vanuit gaan dat het pand als hotel-restaurant zou worden geëxploiteerd – of beter: dat de exploitatie als hotel-restaurant zou worden voortgezet – en lag advisering van de gewraakte verzekering alleszins voor de hand.
4.2.15.
Ook indien van den beginne bekend was dat het pand enige tijd leeg zou staan – de rechtbank benadrukt dat van leegstand geen sprake was – maakt dat niet anders, nu [gedaagde sub 7] onbetwist heeft gesteld dat wijziging van de bestemming – dus van zakelijk naar particulier of leegstand – gemeld moet worden (waarna een inspectie van het pand dient plaats te vinden), hetgeen niet is gebeurd. Tevens heeft [gedaagde sub 7] onbetwist gesteld dat bij leegstand juist “een grotere focus” (spreekaantekeningen van [naam 2] , p.3, eerste alinea, gehecht aan het proces-verbaal van comparitie van 15 maart 2021) ligt op preventieclausules, zodat ook in dat geval [eiser] gebonden zou zijn geweest aan een (vergelijkbare) preventieclausule en na de brand evenmin dekking zou hebben plaatsgevonden. De omstandigheid dat na de brand op 14 januari 2018 een gewijzigde polis is gaan gelden zonder de preventieclausule, werpt hier geen ander licht op, nu die situatie – een uitgebrand pand dat herbouwd dient te worden – niet te vergelijken is met de situatie van vóór de brand, met een ander risico voor een verzekeraar. Van schending van de zorgplicht door [gedaagde sub 7] is ook op dit punt derhalve geen sprake.
4.3.
Gelet op al het voorgaande heeft [gedaagde sub 7] jegens [eiser] de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Van een, aldus [eiser] , “ernstige toerekenbare tekortkoming” van [gedaagde sub 7] is aldus geen sprake. Hieruit volgt dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 7] zullen worden afgewezen.
De vorderingen op NN, ASR, Vivat en [gedaagde sub 5]
4.4.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van [gedaagde sub 7] dienen ook de vorderingen op de schadeverzekeraars alsmede op [gedaagde sub 5] (als gevolmachtigde van die volmacht gevende schadeverzekeraars) te worden afgewezen. Immers, de stelling dat op de schadeverzekeraars en [gedaagde sub 5] uit hoofde van de gesloten verzekeringsovereenkomst met [eiser] (niet zijnde een overeenkomst van opdracht) een zorgplicht rust die (identiek is aan de zorgplicht die) een assurantietussenpersoon als opdrachtnemer jegens een verzekerde als opdrachtgever in acht moet nemen, vindt geen steun in het recht. Daarbij komt dat enige motivering of onderbouwing hiervoor ontbreekt. De vorderingen op NN, ASR, Vivat en [gedaagde sub 5] zullen daarom worden afgewezen.
De vorderingen op [gedaagde sub 6]
4.5.
Nu gesteld noch gebleken is welke rol [gedaagde sub 6] , een financiële holding, in de door [eiser] gestelde schending van de zorgplicht heeft gehad, zullen ook de op deze gedaagde betrekking hebbende vorderingen worden afgewezen.
De vorderingen op Arag
4.6.
Hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.4 ten aanzien van de schadeverzekeraars en [gedaagde sub 5] heeft overwogen, geldt evenzeer voor Arag. Net als bij de schadeverzekeraars en [gedaagde sub 5] vloeit de rechtsverhouding tussen Arag en [eiser] voort uit de tussen hen gesloten verzekeringsovereenkomst. Ook hier valt niet in te zien op grond waarvan [eiser] ten opzichte van Arag de beoordelingsmaatstaf hanteert die past bij de assurantietussenpersoon in diens hoedanigheid van opdrachtnemer van [eiser] als opdrachtgever. Reeds hierom dienen ook die vorderingen te worden afgewezen.
De proceskosten
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De stelling van [eiser] dat de verschillende “ [gedaagden sub 5 t/m 7] -entiteiten” voor onduidelijkheid hebben gezorgd en het niet voor zijn risico komt
“dat het niet duidelijk was wie hij moest dagvaarden”(proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 15 maart 2021, pag. 3, tweede alinea), zodat die proceskosten ten laste van [gedaagde sub 7] dienen te komen, onderschrijft de rechtbank niet. Immers, voor zover zulks al niet per definitie voor risico komt van de dagvaardende procespartij, blijkt reeds uit de polisstukken alsmede de vóór deze procedure tussen partijen gevoerde correspondentie eenduidig welke hoedanigheden de verschillende gedaagden hebben. De stelling van [eiser] dat hij
“zich hardop af[vraagt]
of verzekeraars nu écht denken dat zij er zo makkelijk mee weg komen”(spreekaantekeningen van [eiser] , randnr. 3.2, gehecht aan het proces-verbaal van comparitie van 15 maart 2021), kan de rechtbank dan ook niet plaatsen. Aan deze stelling dient derhalve aanstonds te worden voorbijgegaan.
4.8.
Als geheel in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten zullen als volgt worden begroot:
aan de zijde van de schadeverzekeraars (NN, ASR en Vivat):
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat
6.428,00(2,0 punten × tarief € 3.214,00, tarief VII)
totaal € 10.458,00
aan de zijde van Arag:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00, tarief II)
totaal € 1.793,00
aan de zijde van [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] :
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat 6.428,00 (2,0 punten × tarief € 3.214,00, tarief VII)
totaal € 10.458,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NN, ASR en Vivat tot op heden begroot op € 10.458,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Arag tot op heden begroot op € 1.793,00,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] tot op heden begroot op € 10.458,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag indien niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan betaling hiervan wordt voldaan,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken.