Overwegingen
1. Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van [naam 2], [naam 3] en [naam 4] (de eigenaars) tot het verlenen van ontheffing voor het vellen van een boom (Robinia pseudoacacia) op hun perceel [*] buitenbehandeling gesteld dan wel geweigerd. Volgens verweerder is namelijk op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met de Boomverordening gemeente Vaals 2018 (de Verordening) geen ontheffing c.q. omgevingsvergunning (hierna: ontheffing) nodig omdat de betreffende boom geen beschermde boom als bedoeld in de Verordening is.
2. Verzoeker heeft tegen het besluit van 20 oktober 2021 op 21 oktober 2021 bezwaar gemaakt en voorts op die datum een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Kort gezegd vindt verzoeker dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat de betreffende boom geen beschermde boom als bedoeld in de Verordening is.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
– voor zover hier van belang – kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, zonder zitting uitspraak doen.
5. De voorzieningenrechter acht in deze zaak termen aanwezig om met toepassing van laatstgenoemde bepaling uitspraak te doen. Hij overweegt het volgende.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb
neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de eventuele hoofdzaak kennis te nemen.
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Nu de eigenaars de griffie van de rechtbank telefonisch hebben laten weten dat zij opdracht hebben gegeven om de betreffende boom op 23 oktober 2021 te vellen en zij nadien niet te kennen hebben gegeven geen uitvoering te geven aan de kap in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel in afwachting van een beslissing op het bezwaar van verzoeker, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker ten einde een onomkeerbare situatie te voorkomen een spoedeisend belang heeft bij een onmiddellijke beoordeling van het besluit.
8. Ter beoordeling ligt vervolgens voor of de mededeling dat voor het vellen van de boom geen ontheffing is vereist een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. Verzoeker heeft het standpunt ingenomen dat die mededeling moet worden aangemerkt als een zogenoemd bestuurlijk rechtsoordeel.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het door een bestuursorgaan (zonder voorbehoud) opschrijven van zijn visie op de gevolgen van rechtsregels voor een bepaalde situatie (een bestuurlijk rechtsoordeel) op zichzelf geen rechtsgevolg in het leven roept en daarom geen rechtshandeling inhoudt. Om die reden is zo’n bestuurlijk rechtsoordeel in de regel geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. In uitzonderingssituaties moet een bestuurlijk rechtsoordeel, hoewel dat geen rechtsgevolg heeft, omwille van de rechtsbescherming met een besluit worden gelijkgesteld. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkene - in dit geval: verzoeker - onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit, met name betreffende handhaving of vergunningverlening, bij de bestuursrechter aan de orde te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009: BJ1862).
10. Voor zover in onderhavig geval de mededeling van verweerder dat voor het vellen van de boom geen ontheffing en dus geen omgevingsvergunning nodig is, niet als een besluit kan worden aangemerkt, moet dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter als een bestuurlijk rechtsoordeel worden aangemerkt. Dat bestuurlijk rechtsoordeel houdt in dat verweerder van mening is dat op grond van de Verordening geen ontheffing nodig is voor het vellen van de boom en dat deze dus geveld kan worden (en dat hiertegen niet handhavend zal worden opgetreden). Nu het voor verzoeker, gelet op het feit dat de eigenaars te kennen hebben gegeven op zeer korte termijn boom te willen vellen, onevenredig bezwarend is om het geschil over de vraag of een ontheffing nodig is via een daadwerkelijk besluit (zoals de weigering om handhavend op te treden tegen de kap) bij de bestuursrechter aan de orde te stellen, oordeelt de voorzieningenrechter dat het bestuurlijk rechtsoordeel moet worden gelijkgesteld met een besluit. Dat betekent dat hiertegen voor verzoeker bezwaar openstaat en dat de voorzieningenrechter bevoegd is om hierover in het kader van deze procedure te oordelen.
11. De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt.
12. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening is het te allen tijde verboden zonder ontheffing van verweerder beschermde bomen te vellen of te doen vellen.
Onder ‘beschermde boom’ wordt op grond van artikel 1, onder c, van de Verordening verstaan een boom die valt onder de reikwijdte van artikel 2.
Verweerder heeft, zoals volgt uit artikel 2, eerste lid, van de Verordening, een kaart met bijbehorende lijst ‘waardevolle en monumentale bomen’ vastgesteld. Deze kaart bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het Register van Monumentale Bomen van de landelijke Bomenstichting aangevuld met lokale waardevolle en monumentale bomen en houtopstanden. De bijbehorende lijst wordt geacht een nadere toelichting te zijn op de kaart.
Bomen op bouwkavels zijn ingevolge artikel 2, derde lid, van de Verordening vrijgesteld van plaatsing op de kaart en lijst ‘waardevolle en monumentale bomen’ en vallen zodoende niet onder de reikwijdte van het kapverbod uit artikel 3 van de Verordening, noch onder de definitie van het begrip ‘beschermde boom’.
13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het perceel, waarop zich de betreffende boom bevindt, kwalificeert als een ‘bouwkavel’ in de zin van artikel 2, derde lid, van de Verordening. Niet alleen is het perceel op grond van het bestemmingsplan ‘Kern Vaals’, vastgesteld op 13 april 2015, bestemd voor woondoeleinden en aangeduid voor bebouwing, uit de stukken blijkt ook dat er een concreet bouwplan is: de boom wordt geveld met het oog op de bouw van een woning. Verzoeker heeft daarbij ook niet bestreden dat sprake is van een ‘bouwkavel’ in de zin van de Verordening.
14. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de betreffende boom is opgenomen in de lijst ‘waardevolle en monumentale bomen’. Aan de orde is echter de vraag of plaatsing op die lijst zonder meer betekent dat sprake is van een ‘beschermde boom’ en daarom de uitzondering op het kapverbod voor bomen op bouwkavels niet van toepassing is of dat bomen op bouwkavels, ongeacht of ze zijn opgenomen in de lijst, nimmer zijn aan te merken als ‘beschermde boom’ en daarom het kapverbod van artikel 3 van de Verordening niet van toepassing kan zijn. Voor de beantwoording van die vraag is van belang dat regels uit een Verordening omwille van de rechtszekerheid (zoveel mogelijk) letterlijk moeten worden uitgelegd. De bedoeling van de raad kan daarbij niet afdoen aan hetgeen in de Verordening ondubbelzinnig is bepaald. Indien uit de Verordening niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid hoe de daarin opgenomen regeling moet worden uitgelegd of toegepast, kan wel gekeken worden naar de bedoeling van de raad zoals die kan blijken uit de toelichting op de Verordening of, in dit geval, uit een amendement dat heeft geleid tot wijziging van de aan de raad voorgelegde verordening.
15. Over hetgeen uit de letterlijke tekst van de Verordening volgt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de definitie van het begrip ‘beschermde boom’ volgt dat slechts bescherming toekomt aan bomen die vallen onder de reikwijdte van artikel 2 van de Verordening. Nu bomen op bouwkavels, zoals letterlijk in artikel 2, derde lid, van de Verordening is te lezen, niet onder de reikwijdte van het kapverbod en de definitie van het begrip ‘beschermde boom’ vallen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat plaatsing op de lijst in dit geval niet in de weg staat aan het vellen van de betreffende boom. Dat de boom op de lijst is geplaatst, kan er immers niet aan afdoen dat deze boom ingevolge het derde lid van artikel 2 is vrijgesteld van plaatsing op deze lijst en zodoende niet onder de reikwijdte van het kapverbod valt en niet onder de definitie van het begrip ‘beschermde boom’. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat een beschermde boom niet is gedefinieerd als een op de lijst geplaatste boom, maar als een onder de reikwijdte van artikel 2 vallende boom en dat het derde lid van artikel 2 een verbijzondering van c.q. uitzondering op het eerste lid bevat.
16. De voorzieningenrechter ziet in het aangenomen ‘Amendement Bomenverordening 2018’ op basis waarvan de bouwkavel-uitzondering in de verordening is opgenomen, een bevestiging van dit oordeel. Via dit amendement is door de gemeenteraad (nadat de lijst al was vastgesteld door verweerder en in die zin daaraan derogerend) besloten bomen op bouwkavels vrij te stellen van de werking van de Verordening, wat naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dat het de bedoeling van het amendement is om de verordening (en daarmee het daarin opgenomen kapverbod met ontheffingenstelsel) in het geheel niet van toepassing te laten zijn op bouwkavels. Uit dit amendement kan worden afgeleid dat door de gemeenteraad de politieke keuze is gemaakt om (woning)bouw belangrijker te vinden dan de bescherming van (waardevolle) bomen. De eerder door verweerder vastgestelde lijst kan daaraan niet afdoen.
17. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.