ECLI:NL:RBLIM:2021:8182

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 21/2729
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor supermarkt en erfafscheiding in Belfeld

Op 29 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, [Naam 1] en [naam 2], hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan de Jumbo supermarkt aan het Muldersplein 10 te Belfeld. De vergunninghouder, Hegomarkt BV, heeft aan het geding deelgenomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft gekregen voor het veranderen en vergroten van de supermarkt, maar dat de uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan. Verzoekers hebben aangevoerd dat het bouwplan grote impact heeft en niet als kruimelgeval kan worden gekwalificeerd. Ze hebben ook zorgen geuit over parkeermogelijkheden en geluidsoverlast.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoed en dat de verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de vergunninghouder niet van de ruimtelijke onderbouwing mocht uitgaan. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoekers niet voldoende zijn afgewogen tegen die van de vergunninghouder, vooral gezien de aanzienlijke overschrijding van de toegestane bouwhoogte van de erfafscheiding. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst voor zover het betrekking heeft op de erfafscheiding die hoger is dan de toegestane 2 meter. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2729

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2021

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1] en [naam 2], te [plaatsnaam], verzoekers

(gemachtigde: mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: J.M.G. Vincken).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
Hegomarkt BV,
(gemachtigde: mr. P.A. Oudijn).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een (Jumbo) supermarkt aan het Muldersplein 10 te Belfeld.
Bij besluit van 26 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn verschenen gemachtigde, [naam 3] en [naam 4].

Overwegingen

Is sprake van spoed?

1. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Ook de vereiste onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt nu de werkzaamheden al vergevorderd zijn. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
Is ‘kortsluiting’ mogelijk?
2. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot ‘kortsluiting’, aangezien verzoekers ter zitting hebben aangevoerd dat zij hun beroepsgronden nader wensen te onderbouwen met een parkeerdrukonderzoek, een onderzoek door het Kadaster (Veldwerk) en (mogelijk) een geluidsonderzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op voorhand kan worden gesteld dat de uitkomsten van deze onderzoeken niet relevant zouden kunnen zijn voor de beroepszaak.
Wat is het standpunt van verzoekers?
3. Verzoekers voeren aan -kort samengevat- dat het bouwplan grote impact heeft (uitbreiding oppervlak en bouwmassa) en bepaald niet als kruimelgeval kan worden gekwalificeerd. Voorts stellen verzoekers dat niet is gebleken dat voorzien is in voldoende parkeermogelijkheden in de directe nabijheid van de supermarkt. Er is verder sprake van ‘insluiting’ van het perceel van verzoekers als gevolg van het bouwplan. In dit verband stellen verzoekers dat er nu sprake is van een veel lagere enkele muur. Verzoekers zijn ook van mening dat de voorwaarden voor parkeren en geluid niet worden geborgd in de vergunning (voorwaarden). Ten slotte stellen verzoekers dat verweerder in het bestreden besluit niet ingaat op de in bezwaar aangevoerde civielrechtelijke aspecten.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Kern Belfeld’. Op onderhavige locatie geldt de enkelbestemming ‘Centrum’, de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie middelhoog’ en de functie aanduiding ‘supermarkt’. Op grond van de planregels is een supermarkt uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding ‘supermarkt’ en mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voorts mag de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding niet meer dan 2 meter bedragen.
4.1.
Niet in geschil is dat onderhavig bouwplan waarbij de niet-overdekte ruimte direct grenzend aan het perceel van verzoekers zal worden bebouwd ten behoeve van het magazijn, (deels) in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de uitbreiding buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding ‘supermarkt’ ligt. Ook wordt de maximale toegestane bouwhoogte van de erfafscheiding overschreden door de bouw van een afscheidingsmuur van 4 meter hoog.
4.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a ten 2de van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan van het bestemmingsplan worden afgeweken in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen: Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ingevolge artikel 4, eerste en derde lid, van Bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk alsmede een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Kruimelgeval
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het magazijn moet worden gekwalificeerd als een bijbehorend bouwwerk en de muur als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Dit betekent dat verweerder met toepassing van de zogenaamde kruimelgevallenregeling mag afwijken van de voorschriften van het bestemmingsplan. Hierbij is de ‘impact’ van het bouwplan niet van belang.
Parkeren
6. In de ruimtelijke onderbouwing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning is beschreven dat de uitbreiding van de winkel (in het worst case scenario) leidt tot een grotere parkeerbehoefte (19 parkeerplaatsen), maar dat in die behoefte wordt voorzien door de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen aansluitend aan het huidige parkeerterrein (circa 37 nieuwe parkeerplaatsen). Het nieuwe parkeerterrein bevat volgens de ruimtelijke onderbouwing voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de behoefte door de uitbreiding van de winkel maar ook voor de te vervallen parkeerplaatsen voor het personeel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat verweerder niet van het vorenstaande uit mag gaan. Dat betekent dat de vrees voor een tekort aan parkeerplaatsen niet kan worden gevolgd.
Geluid
7. De ruimtelijke onderbouwing bevat een akoestisch onderzoek. Daarbij is de geluidssituatie in de huidige situatie vergeleken met de geluidssituatie na de uitbreiding. Daarbij is met name van belang de wijziging in de laad- en lossituatie en het tijdstip waarop de bakkerijproducten worden geleverd. In de nieuwe situatie waarin als maatregel wordt gesteld dat bakkerijproducten enkel tussen 7.00 en 19.00 uur mogen worden geleverd, blijkt uit het akoestisch onderzoek dat er voor de woning van verzoekers sprake is van een verbetering van de geluidssituatie ten opzichte van de huidige situatie. Verzoekers hebben hun stelling dat zij juist vrezen voor meer geluidsoverlast als gevolg van verplaatsing van de laad- en loszone niet onderbouwd met stukken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het vorenstaande onjuist zou zijn en verweerder zijn besluitvorming niet op het akoestisch onderzoek mocht baseren.
Civielrechtelijke aspecten
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Een privaatrechtelijke belemmering is immers slechts evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan is voorzien op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten. Nu het eigendom of de mandeligheid van de scheidsmuur niet onomstotelijk vaststaat (de burgerlijke rechter heeft daarover nog geen uitspraak gedaan) bestaat geen grond voor het oordeel dat thans een evidente privaatrechtelijke belemmering aanwezig is. Bovendien is ter zitting door vergunninghouder gesteld dat geen gebruik wordt gemaakt van de bestaande scheidsmuur maar een muur ervóór wordt geplaatst.
De muur
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat sprake is van een zeer aanzienlijke overschrijding van de toegestane bouwhoogte van de muur, aangezien deze, zoals ter zitting door vergunninghouder bevestigd, 4 meter hoog wordt. Dat betekent een verdubbeling ten opzichte van de huidige toegestane situatie. Omdat verweerder in dit geval afwijkt van de planregels ter zake moet verweerder de belangen van verzoekers en vergunninghouder tegen elkaar afwegen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval de belangen van vergunninghouder prevaleren boven die van verzoekers (waarvan met name het uitzicht en het daarmee samenhangende gevoel van ‘insluiting’). Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat er weliswaar bomen aanwezig zijn op het perceel van verzoekers die gelegen zijn voor de muur, maar het effect daarvan is beperkt tot de periode waarin deze bomen voldoende bladeren hebben. Bovendien is het niet onvoorstelbaar dat ook in de zomermaanden zichtlijnen bestaan langs de leibomen af. Ook het feit dat de muur (deels) met hout zal worden bekleed, doet niet af aan het feit dat het uitzicht van verzoekers (aanzienlijk) zal worden beperkt ten opzichte van de huidige situatie.
Wat is de conclusie?
10. Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit en het primaire besluit zijn geschorst, voor zover deze betrekking hebben op het oprichten van de erfafscheiding (de muur) hoger dan de op grond van het bestemmingsplan toegestane 2 meter, tot de uitspraak op het beroep. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel betrokken het feit dat moet worden voorkomen dat verzoekers in de bodemzaak voor een voldongen feit worden geplaatst gelet op de voortvarendheid van de werkzaamheden en de planning van vergunninghouder dienaangaande.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.446,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit, voor zover deze betrekking hebben op het oprichten van de erfafscheiding (de muur) hoger dan de toegestane 2 meter, tot de uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.446,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.
De griffier is verhinderd te tekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 oktober 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.