ECLI:NL:RBLIM:2021:8216

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
9373015 AZ 21-85
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer na zedendelict

In deze zaak heeft de kantonrechter op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een hoveniersbedrijf en een werknemer die wegens een zedendelict was gedetineerd. De werknemer, die voorheen in een beschermde werkomgeving werkte, was op 1 juli 2020 gearresteerd en had sindsdien geen contact opgenomen met zijn werkgever, ondanks herhaalde verzoeken. De werkgever, die klanten met minderjarige kinderen bedient, stelde dat de terugkeer van de werknemer onwerkbaar zou zijn, gezien de aard van het delict en de gevolgen voor de werksituatie. De kantonrechter oordeelde dat het ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, in combinatie met de lange detentieperiode en de impact op de collega's en klanten, voldoende grond vormde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees het verzoek van de werkgever toe en stelde de einddatum van de arbeidsovereenkomst vast op de datum van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding en werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9373015 AZ 21-85
Beschikking van 7 oktober 2021
in de zaak van
[verzoeker] t.h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. F.C. Verploegen
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. drs. A.L. van den Bergh LL.M.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 22 september 2021, waarbij [verweerder] niet in persoon is verschenen en waarbij namens [verzoeker] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is een hoveniersbedrijf met acht werknemers dat zich bezig houdt met tuinonderhoud bij particulieren.
2.2.
[verweerder] , die voorheen werkzaam was binnen een beschermde werkomgeving, is op 1 januari 2017 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [verzoeker] in de functie van medewerker hovenier voor de duur van één jaar. De arbeidsovereenkomst is op
1 januari 2018 met dezelfde duur verlengd. Met ingang van 1 januari 2019 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. Het overeengekomen loon bedraagt
€ 1.653,60 bruto per maand.
2.3.
Op 1 juli 2020 is [verweerder] in het bijzijn van zijn teamleider [naam teamleider] door de politie gearresteerd. De moeder van [verweerder] heeft daarna aan [verzoeker] medegedeeld dat [verweerder] in voorlopige hechtenis was genomen en voorlopig niet vrij zou komen.
2.4.
Op 6 augustus 2020 heeft de strafrechtadvocaat van [verweerder] , mr. Mahovic, aan [verzoeker] medegedeeld dat [verweerder] zaak op 13 augustus 2020 zal worden behandeld in ’s-Hertogenbosch en dat hij daarna weer contact met [verzoeker] zal opnemen.
2.5.
[verzoeker] heeft [verweerder] bij brief van 11 augustus 2020 medegedeeld dat de betaling van zijn loon is stopgezet omdat het niet verrichten van werkzaamheden in alle redelijkheid voor rekening van [verweerder] komt. Verder heeft [verzoeker] in die brief medegedeeld dat hij voornemens is de uitkomst van de strafzaak af te wachten alvorens te beslissen over aanvullende arbeidsrechtelijke gevolgen.
2.6.
In een daaropvolgend contact heeft mr. Mahovic [verzoeker] medegedeeld dat de voorlopige hechtenis van [verweerder] is verlengd en [verzoeker] voor antwoord op andere vragen verwezen naar [verweerder] . [verzoeker] heeft daarop bij de betreffende penitentiaire inrichting aan [verweerder] gerichte terugbelverzoeken gedaan. [verweerder] heeft [verzoeker] niet teruggebeld.
2.7.
Op 12 september 2020 is [verzoeker] door de politie verhoord in het kader van de arrestatie van [verweerder] . Het werd [verzoeker] toen duidelijk dat [verweerder] werd verdacht van een zedenmisdrijf.
2.8.
[verzoeker] heeft bij brief van 21 oktober 2020 aan mr. Mahovic verzocht bij [verweerder] erop aan te dringen om telefonisch contact met [verzoeker] op te nemen.
2.9.
Op 30 oktober 2020 heeft mr. Mahovic aan de gemachtigde van [verzoeker] omtrent de aard van het delict waarvan [verweerder] werd verdacht niet meer verklaard dan dat het niet ging om moord of doodslag.
2.10.
Op 1 februari 2021 heeft mr. Mahovic aan de gemachtigde van [verzoeker] telefonisch medegedeeld dat de zaak in januari 2021 inhoudelijk is behandeld door de rechtbank en dat op 9 februari 2021 uitspraak wordt gedaan. De gemachtigde van [verzoeker] heeft toen
mr. Mahovic verzocht om [verweerder] te vragen [verzoeker] te bellen.
2.11.
Op 11 februari 2021 heeft mr. Mahovic aan de gemachtigde van [verzoeker] medegedeeld dat [verweerder] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en dat [verweerder] niet durfde terug te bellen.
2.12.
Op 19 maart 2021 heeft mr. Mahovic desgevraagd de gemachtigde van medegedeeld dat hij om privacyredenen het vonnis niet kan overleggen en dat [verweerder] geen hoger beroep heeft ingesteld.
2.13.
Bij brief van 3 juni 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan mr. Mahovic medegedeeld dat [verzoeker] voornemens is een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen omdat zij nog steeds niets van [verweerder] heeft vernomen en omdat [verweerder] is veroordeeld. Zij vraagt of [verweerder] open staat voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
2.14.
Bij brief van 11 juni 2021 deelt mr. Van den Bergh namens [verweerder] aan de gemachtigde van [verzoeker] mee dat [verweerder] niet open staat voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [verweerder] na zijn detentie weer bij [verzoeker] aan de slag wil gaan.
2.15.
Naar verwachting zal de detentie van [verweerder] eindigen op 1 maart 2022.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden krachtens artikel 7:669 lid 3 BW. Primair op de grond genoemd in sub e van die bepaling, althans (subsidiair) sub g, althans (meer subsidiair) sub h, althans (nog meer subsidiair) sub i,
de einddatum van de arbeidsovereenkomst met toepassing van art. 7:671b lid 9 sub b BW vast te stellen op 1 augustus 2021, althans een door de kantonrechter te bepalen tijdstip,
voor recht te verklaren dat [verzoeker] geen transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd is,
[verweerder] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[verweerder] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, voor zover relevant, hierna nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] verzoekt primair om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] . Het verzoek op deze primaire grondslag is naar het oordeel van de kantonrechter toewijsbaar op grond van de hierna volgende overwegingen.
4.2.
[verweerder] heeft op zich gelijk met zijn stelling dat het enkele feit dat hij is gedetineerd onvoldoende grond is om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden. Vast staat echter dat [verweerder] voor een aanzienlijke tijd is gedetineerd, namelijk van 1 juli 2020 tot 1 maart 2022. Ook staat vast dat de gevangenisstraf van 36 maanden (waarvan zes maanden voorwaardelijk) aan hem is opgelegd wegens een zedendelict dat [verweerder] heeft gepleegd en waarvan zijn minderjarige stiefdochter het slachtoffer is geweest. [verweerder] heeft het veroordelend vonnis niet overgelegd in deze procedure. De kantonrechter kan bij gebreke van verdere informatie dan niet anders dan concluderen dan dat het gelet op de aard van het delict en de daarvoor opgelegde straf om een zwaar/ernstig delict moet zijn gegaan.
4.3.
De collega’s van [verweerder] zijn (globaal) op de hoogte van het strafbaar feit dat [verweerder] gepleegd heeft. [verzoeker] voert aan dat terugkeer van [verweerder] niet mogelijk is omdat zijn collega’s gelet op de aard van het delict niet meer met hem willen samenwerken. De kantonrechter constateert dat [verweerder] dit betoog van [verzoeker] niet betwist. Het verwijt van [verweerder] dat [verzoeker] deze situatie zelf in het leven geroepen heeft doordat de werknemers door [verzoeker] zijn geïnformeerd over het delict, kan hem niet baten. [verzoeker] heeft ter zitting namelijk aangevoerd dat de recherche de werknemers heeft gevraagd naar de aard van de relatie tussen [verweerder] en zijn stiefdochter en dat de recherche in het bijzijn van deze werknemers op de werkplek dna heeft veiliggesteld. Volgens [verzoeker] hebben zijn werknemers uit een en ander ook zelf de conclusie getrokken dat [verweerder] werd verdacht van een zedendelict. Tegen dit betoog is namens [verweerder] geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat dit voor juist moet worden gehouden. Anders dan [verweerder] betoogt, heeft [verzoeker] de onwerkbare situatie met zijn collega’s (in geval [verweerder] zou terugkeren bij [verzoeker] ) niet zelf veroorzaakt. Die situatie komt voor rekening en risico van [verweerder] .
4.4.
[verzoeker] heeft (onbetwist) betoogt dat haar klantenkring voor een groot deel bestaat uit 45 plussers met (vaak) minderjarige kinderen in de tienerleeftijd en ook uit gepensioneerden die vaak kleinkinderen (waarvan de ouders werken) op bezoek hebben. [verweerder] kan tijdens zijn werkzaamheden voor deze minderjarigen een bedreiging vormen, aldus [verzoeker] . Dat laatste wordt door [verweerder] betwist. Hij stelt dat het om een eenmalig delict gaat, waarvan hij veel spijt heeft en dat in de strafzaak is vastgesteld dat er geen recidivegevaar is. Deze betwisting is door [verweerder] onvoldoende onderbouwd. [verweerder] vormde eerder een bedreiging voor zijn minderjarige stiefdochter en die bedreiging heeft geresulteerd in een ernstig delict. Aannemelijk is dan dat [verweerder] ook voor minderjarigen een bedreiging vormt/kan vormen. [verweerder] betwisting op dit punt is dus onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom verworpen.
4.5.
[verzoeker] verwijt [verweerder] ook dat hij ondanks herhaalde verzoeken geen contact met [verzoeker] opgenomen heeft. Dit verwijt is terecht. [verzoeker] had en heeft recht op tekst en uitleg van [verweerder] aangezien [verweerder] op grond van omstandigheden die voor zijn rekening komen gedurende lange tijd verzuimt te komen werken. Het kan best zo zijn dat [verweerder] uit schaamte geen contact heeft durven opnemen. De kantonrechter vindt dat echter geen goede reden om dan maar het contact met [verzoeker] volledig uit de weg te gaan, temeer daar [verzoeker] globaal toch al op de hoogte was van hetgeen [verweerder] misdaan had. In dat verband moet ook worden vastgesteld dat onduidelijk is gebleven hoe [verweerder] denkt terug te keren bij [verzoeker] als hij op geen enkele manier contact met [verzoeker] durft op te nemen. Van [verweerder] had in de gegeven omstandigheden verwacht mogen worden om openheid van zaken te geven, opdat diens werkgever een degelijke afweging zou kunnen maken met betrekking tot de mogelijke gevolgen voor diens onderneming en dus ook met betrekking tot de arbeidsovereenkomst met [verweerder] .
4.6.
[verweerder] arbeidsmarktpositie zal binnen de particuliere sector wellicht niet al te sterk zijn aangezien hij voorheen kennelijk in een beschermde werkomgeving werkzaam was. Dit legt tegenover alle andere overwegingen hiervoor, die in het nadeel van [verweerder] uitpakken, onvoldoende gewicht in de schaal.
4.7.
De relatief lage leeftijd van [verweerder] (44 jaar) en de betrekkelijke korte duur van zijn dienstverband (3½ jaar tot het moment van arrestatie) geven geen aanleiding om in het voordeel van [verweerder] rekening mee te houden bij de beslissing omtrent het al dan niet ontbinden van de arbeidsovereenkomst.
4.8.
De kantonrechter concludeert op grond van al deze overwegingen het volgende. [verweerder] heeft een ernstig strafbaar delict gepleegd op grond waarvan van [verzoeker] in alle redelijkheid niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het zedenvergrijp staat immers in de weg aan verdere samenwerking tussen [verweerder] en zijn collega’s en vormt daarnaast ook een serieuze belemmering om [verweerder] bij klanten van [verzoeker] te werk te stellen. Daarnaast heeft [verweerder] tot op heden – hij is immers niet verschenen bij de mondelinge behandeling – geen openheid van zaken gegeven en is ieder direct contact met [verzoeker] uit de weg gegaan. Een en ander is naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerder] . Hieruit volgt dat het verzoek tot ontbinding op de primaire grondslag zal worden toegewezen.
4.9.
De einddatum van de arbeidsovereenkomst kan niet worden vastgesteld op
1 augustus 2021 aangezien ontbinding van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Op grond van art. 7:671b lid 9 sub b BW zal de einddatum worden vastgesteld op vandaag.
4.10.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerder] , heeft [verweerder] geen recht op een transitievergoeding. De in verband daarmee verzochte verklaring voor recht zal dus worden toegewezen.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op
  • griffierecht € 85,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 832,00.
4.12.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de navolgende beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] ,
5.2.
stelt de einddatum van de arbeidsovereenkomst vast op vandaag,
5.3.
verklaart voor recht dat [verzoeker] geen transitievergoeding verschuldigd is aan [verweerder] ,
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 832,00,
5.5.
veroordeelt [verweerder] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoeker] aan onderdeel 5.4. van deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening.
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW