ECLI:NL:RBLIM:2021:8305

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
9038916 CV EXPL 21-976
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en buitengerechtelijke kosten in huurrelatie

In deze zaak vordert de stichting Woonpunt betaling van een huurachterstand van € 310,82, vermeerderd met wettelijke rente, van de gedaagde partij, die een woonruimte huurt van Woonpunt. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 februari 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde partij heeft een huurachterstand erkend van € 3.496,14, maar stelt dat deze achterstand ten tijde van de dagvaarding volledig was ingelost door middel van een betalingsregeling. Woonpunt heeft echter betoogd dat de gedaagde partij de betalingsregeling niet is nagekomen en dat er nog een openstaand bedrag resteert.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij onvoldoende heeft aangetoond dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. De rechter oordeelt dat de gedaagde partij niet ontvankelijk kan worden verklaard in haar verweer, omdat Woonpunt de relevante feiten in haar dagvaarding heeft vermeld. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 330,38, die voldoen aan de eisen van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, toewijsbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 310,82, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van Woonpunt, die zijn begroot op € 384,22. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.H.J. Otto op 3 november 2021 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9038916 CV EXPL 21-976
Vonnis van de kantonrechter van 3 november 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G.J.E. Schoofs.
Partijen worden hierna Woonpunt en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 12 februari 2021,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek tevens akte van vermindering van eis,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] huurt van Woonpunt de woonruimte staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] , zulks tegen een huurprijs van laatstelijk € 655,73 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Op enig moment is aan de zijde van [gedaagde partij] een achterstand ontstaan in haar betalingsverplichtingen jegens Woonpunt uit hoofde van voornoemde huurrelatie.

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert, na eiswijziging – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 310,82 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
Woonpunt stelt dat [gedaagde partij] is tekortgeschoten in haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst een huurachterstand van € 3.496,14 heeft doen ontstaan. Daarnaast is zij buitengerechtelijke kosten van € 330,38 inclusief btw verschuldigd geworden. In de dagvaarding staat dat [gedaagde partij] vóór de dag van de dagvaarding een bedrag van € 3.014,62 heeft betaald en dat Woonpunt dat bedrag reeds op de door [gedaagde partij] verschuldigde bedragen in mindering heeft gebracht. In haar conclusie van repliek stelt Woonpunt dat [gedaagde partij] na dagvaarding een bedrag van € 501,08 heeft betaald en dat thans nog € 310,82 resteert.
3.3.
[gedaagde partij] voert allereerst het verweer dat Woonpunt niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet heeft voldaan aan de bewijsaandracht- en substantiëringsplicht (artikel 111 lid 3 Rv en artikel 21 Rv). Daartoe voert zij aan dat een deugdelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt en dat zij daardoor in haar verweren wordt gehinderd. [gedaagde partij] stelt verder dat indien de procedure toch wordt voorgezet de proceskosten, ongeachte de uitkomst, moeten worden gecompenseerd. Over de vordering inhoudelijk stelt [gedaagde partij] dat in het verleden sprake is geweest van een huurachterstand maar dat die achterstand ten tijde van de dagvaarding volledig was ingelost middels een betalingsregeling. Zij stelt dat zij diverse betalingen heeft verricht (€ 3.014,62 tot en met november 2020, de huur van de maanden december 2020 tot en met april 2021, € 120,00 op 16 december 2020, € 640,00 op 12 december 2020 en € 500,00 op 30 maart 2021) waardoor zij zelfs te veel aan Woonpunt heeft betaald.
3.4.
Op de stellingen van partijen, wordt hierna, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Woonpunt heeft in haar dagvaarding – en meer uitgebreid in haar conclusie van repliek – toegelicht dat met [gedaagde partij] een betalingsregeling is getroffen en dat [gedaagde partij] die betalingsregeling niet is nagekomen. De door [gedaagde partij] in het kader van de betalingsregeling gedane betalingen heeft Woonpunt op een apart overzicht vermeld en dat overzicht heeft zij als productie 4 dagvaarding overgelegd. Dat een betalingsregeling is getroffen en dat conform die regeling door [gedaagde partij] betalingen zijn verricht, is het belangrijkste feit in deze zaak aan de hand waarvan moet worden beslist op de ingestelde vordering. Woonpunt heeft dat feit in haar dagvaarding opgenomen. Dat heeft zij weliswaar erg summier gedaan maar dat maakt niet dat zij daarmee de voor beslissing van wezenlijk belang zijnde feiten of omstandigheden heeft achtergehouden. Van een schending van artikel 21 Rv is dan ook geen sprake. Wat betreft de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv geldt dat aan deze verplichting geen sanctie van niet ontvankelijkheid is verbonden, nog los van de constatering dat de bij dagvaarding gevoegde producties de vordering van Woonpunt voldoende adstrueren. Het niet ontvankelijkheidsverweer wordt daarom gepasseerd.
4.2.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde partij] , heeft Woonpunt haar vordering bij repliek nader toegelicht en verder onderbouwd.
4.3.
[gedaagde partij] gaat in haar conclusie van antwoord uit van een huurachterstand ter hoogte van € 3.496,14, zoals ook door Woonpunt gesteld. De door haar gestelde betalingen trekt zij vervolgens af van de voornoemde huurachterstand (randnummer 19 conclusie van antwoord). Gelet daarop moet worden vastgesteld dat niet in geschil is dat [gedaagde partij] een huurachterstand heeft gehad ter hoogte van € 3.496,14, dat daarvoor een betalingsregeling is getroffen en dat [gedaagde partij] diverse betalingen heeft gedaan. De kern van het door [gedaagde partij] gevoerde verweer is, zo begrijpt de kantonrechter, dat zij de huurachterstand op de datum van de dagvaarding al volledig had ingelost en dat zij zelfs teveel aan Woonpunt heeft betaald.
4.4.
De kantonrechter volgt haar niet in dit verweer. Uit de door [gedaagde partij] overgelegde betaalbewijzen moet worden opgemaakt dat de door haar gestelde betalingen van € 120,00 en € 640,00 niet in december 2020 maar in december 2019 zijn verricht en dat die betalingen reeds door Woonpunt in de door haar overgelegde producties zijn verwerkt (productie 3 dagvaarding en productie 7 p.2. conclusie van repliek). Na november 2020 tot aan de dag van de dagvaarding zijn door [gedaagde partij] in het kader van de getroffen betalingsregeling kennelijk geen betalingen meer gedaan. De door [gedaagde partij] gestelde huurbetalingen voor de maanden december 2020, januari tot en met april 2021 betreffen de lopende huur. Blijkens de door Woonpunt overgelegde productie 10 (conclusie van repliek) maakt de betaling van de lopende huur geen onderdeel uit van de getroffen betalingsregeling. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde partij] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij tot de datum van de dagvaarding de tussen haar een Woonpunt tot stand gekomen betalingsregeling niet volledig is nagekomen, dat zij ten tijde van de dagvaarding nog een huurachterstand had zoals in de dagvaarding gesteld en dat Woonpunt haar op goede gronden heeft gedagvaard.
4.5.
Ter zake van de gevorderde buitengerechtelijke kosten geldt dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) van toepassing is. De door Woonpunt op 20 november 2018 aan [gedaagde partij] verzonden aanmaning voor een op die datum aanwezige huurachterstand van € 1.820,24 – waarvan de ontvangst door [gedaagde partij] niet is betwist – voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Nu [gedaagde partij] de in die aanmaning vermelde huurachterstand niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan, is zij het in die aanmaning vermelde bedrag van € 330,38 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, de hoogte waarvan overeenkomt met het in het besluit vermelde tarief , verschuldigd geworden. [gedaagde partij] heeft na dagvaarding een bedrag van € 501,08 betaald. Dit betreft een extra betaling bovenop de lopende huur en dient – zoals ook door Woonpunt terecht opgemerkt – conform de regels van artikel 6:44 BW op de nog door [gedaagde partij] verschuldigde bedragen in mindering te worden gebracht.
4.6.
Aldus zal, op basis van de bovenstaande overwegingen, het volgende worden toegewezen:
Achterstand € 3.496,14
Buitengerechtelijke kosten € 330,38
Subtotaal € 3.826,52
In mindering vóór dagvaarding € 3.014,62
In mindering na dagvaarding
€ 501,08
Totaal € 310,82te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021.
4.7.
Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 4.1. tot en met 4.3. ziet de kantonrechter geen aanleiding om de proceskosten te compenseren. [gedaagde partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Aan griffierecht zal een lager bedrag worden toegewezen nu de door Woonpunt bij repliek gewijzigde eis in een andere categorie valt als haar oorspronkelijke vordering. De kosten aan de zijde van Woonpunt worden daarom begroot op:
  • dagvaarding € 108,22
  • griffierecht € 126,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 384,22

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Woonpunt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 310,82 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van de procedure aan de zijde van Woonpunt gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 384,22,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
NZ