ECLI:NL:RBLIM:2021:8308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
9113236 CV EXPL 21-1675
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V. aan gedaagde partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De gedaagde partij had een zorgverzekering afgesloten bij VGZ, maar had verschillende facturen niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen. Twee betalingsregelingen waren niet nagekomen, wat leidde tot de vordering van VGZ om de gedaagde partij te veroordelen tot betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde partij betwistte de verschuldigdheid van het bedrag niet, maar wilde het coulancebedrag in termijnen betalen, wat VGZ niet meer mogelijk achtte. De kantonrechter oordeelde dat VGZ recht had op de betaling van de hoofdsom en dat de gedaagde partij in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld. De vordering van VGZ werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De kosten aan de zijde van VGZ werden begroot op € 382,01, en de gedaagde partij werd ook veroordeeld tot betaling van nakosten, afhankelijk van de omstandigheden na het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9113236 CV EXPL 21-1675
Vonnis van de kantonrechter van 3 november 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna VGZ en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de rolbeslissing inhoudende dat het recht van [gedaagde partij] om te concluderen voor dupliek is komen te vervallen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
[gedaagde partij] heeft bij VGZ een zorgverzekering afgesloten. [gedaagde partij] heeft facturen uit dien hoofde, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten. Twee getroffen betalingsregelingen zijn niet (geheel) nagekomen en daarmee komen te vervallen. VGZ heeft ook na de dagvaarding geen betaling ontvangen.
2.2.
VGZ vordert, samengevat, de veroordeling van [gedaagde partij] om aan VGZ te betalen € 500,00, vermeerderd met rente, proceskosten en nakosten (met btw). VGZ beperkt haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom en reserveert haar rechten met betrekking tot de invordering van het resterende nog openstaande deel ad € 1.653,91.
2.3.
[gedaagde partij] wil het coulancebedrag in termijnen te betalen. Hij heeft hiervoor onlangs contact opgenomen met VGZ en dit bleek niet meer mogelijk. [gedaagde partij] begrijpt de dagvaarding evenwel zo, dat hij het coulancebedrag nog altijd in termijnen mag betalen en dat hij het restantbedrag dan niet meer hoeft te betalen. [gedaagde partij] is het dan ook niet eens met de verdere kosten en hij wil uitstel van betaling.
2.4.
VGZ heeft bij repliek de vordering schriftelijk toegelicht. VGZ heeft bij die toelichting de vordering nader uitgewerkt en het antwoord van [gedaagde partij] besproken.
2.5.
[gedaagde partij] heeft daarop niet meer gereageerd, hoewel daartoe bij brief van de griffier in de gelegenheid gesteld.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde partij] betwist de verschuldigdheid van de hoofdsom ad € 500,00 niet. Uit de dagvaarding is, anders dan [gedaagde partij] stelt, niet op te maken dat VGZ ermee genoegen neemt dat het coulancebedrag nog in termijnen wordt voldaan. Uit de dagvaarding is duidelijk op te maken dat de dagvaarding alleen wordt ingetrokken (en [gedaagde partij] verdere kosten kan vermijden) indien het coulancebedrag tijdig en volledig is betaald. Dit laatste is niet gebeurd. VGZ heeft de procedure daarmee kunnen voortzetten. Een betalingsregeling kan door de kantonrechter aan partijen ook niet dwingend worden opgelegd. Overigens kan uit de dagvaarding geenszins worden opgemaakt dat VGZ bereid is het restantbedrag (welk hier verder niet ter beoordeling staat) kwijt te schelden. Het verweer wordt verworpen.
3.2.
De vordering van VGZ om [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom zal, als onvoldoende gemotiveerd betwist, worden toegewezen. De vordering om deze som te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarden (16 februari 2021) is niet betwist en ligt eveneens voor toewijzing gereed nu het verzuim is ingetreden.
3.3.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht € 126,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 382,01
3.4.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 500,00 (aan hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van de procedure aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 382,01,
4.3.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 37,50 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NIv