ECLI:NL:RBLIM:2021:8312

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
9158551 CV EXPL 21-2007
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremies door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremies door de gedaagde partij. De vordering betreft een bedrag van € 231,85, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 maart 2021. De gedaagde heeft in haar verweer aangevoerd dat zij nooit post van VGZ heeft ontvangen en dat zij pas later via e-mail op de hoogte is gesteld van de vordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in de periode van 16 maart 2017 tot 16 januari 2021 onder bewind heeft gestaan en dat de voormalige bewindvoerder de facturen niet heeft betaald, wat heeft geleid tot nieuwe schulden. De kantonrechter oordeelt dat de nalatigheid van de bewindvoerder niet aan VGZ kan worden toegerekend en dat de vordering van VGZ toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen omdat VGZ niet heeft aangetoond dat de aanmaning ook per e-mail is verzonden. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 178,40, te vermeerderen met wettelijke rente, en in de proceskosten van VGZ, die zijn begroot op € 308,22. Het vonnis is uitgesproken op 3 november 2021 door kantonrechter mr. R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9158551 CV EXPL 21-2007
Vonnis van de kantonrechter van 3 november 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 16 maart 2021,
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de schriftelijke weergave van de mondelinge dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Op grond van een tussen VGZ en [gedaagde] tot stand gekomen zorgverzekeringsovereenkomst vordert VGZ veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
€ 231,85 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, nakosten en de daarover verschuldigde btw.
2.2.
In de dagvaarding stelt VGZ dat haar vordering op [gedaagde] in hoofdsom € 295,94 bedraagt. Conform het door VGZ als productie 1 overgelegde overzicht bestaat die hoofdsom uit onbetaalde zorgverzekeringspremies over de periode oktober en december 2020. Daarnaast bestaat de vordering uit € 2,19 aan rente en € 53,45 aan buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] heeft vóór deze procedure een bedrag van € 119,73 voldaan zodat nog resteert € 231,85, aldus VGZ.
2.3.
[gedaagde] voert het verweer dat zij nooit post of iets dergelijks van VGZ heeft ontvangen. Ook de dagvaarding heeft zij niet ontvangen. Zij is pas later via een e-mail van VGZ op de hoogte gesteld van deze zaak. Ter zake van de vordering stelt [gedaagde] dat deze op het jaar 2020 ziet en dat zij toen nog onder bewind stond. De bewindvoerder heeft op 15 januari 2021 verklaard dat [gedaagde] schuldenvrij zou zijn. Nadien zijn toch schulden boven water gekomen. Daar heeft [gedaagde] een betalingsregeling voor getroffen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] is, nadat de dagvaarding reeds was uitgebracht, door VGZ per e-mail geïnformeerd over deze zaak. [gedaagde] heeft op de rolzitting 28 april 2021 mondeling kunnen reageren op de dagvaarding. Verder heeft VGZ bij repliek haar vordering nader toegelicht en met aanvullende stukken onderbouwd zodat voor [gedaagde] – in elk geval na repliek – voldoende duidelijk moet zijn wat VGZ vordert. [gedaagde] heeft ook op repliek kunnen reageren, zodat zij niet in haar belangen is geschaad. De zaak wordt daarom hieronder inhoudelijk beoordeeld.
3.2.
Na ambtshalve raadpleging van het Centraal Insolventieregister op www.rechtspraak.nl is gebleken dat [gedaagde] in de periode van 16 maart 2017 tot 16 januari 2021 onder bewind heeft gestaan in verband met verkwisting of hebben van problematische schulden. Een bewindvoerder die in verband met verkwisting of problematische schulden wordt benoemd, draagt zorg voor de financiële administratie van de onderbewindgestelde en zorgt ervoor dat er geen nieuwe schulden worden gemaakt. De voormalige bewindvoerder van [gedaagde] heeft kennelijk de op de onderhavige vordering betrekking hebbende facturen – die VGZ naar het postbusadres van de voormalige bewindvoerder heeft verstuurd – niet betaald waardoor er een nieuwe schuld is ontstaan. Dat [gedaagde] ten tijde van de opheffing van het bewind door de schuldenvrijverklaring van haar voormalige bewindvoerder in de veronderstelling verkeerde geen schulden meer te hebben, betekent niet dat de onbetaald gebleven vordering van VGZ – de grondslag en de hoogte waarvan door [gedaagde] niet zijn betwist – na opheffing van het bewind niet betaald hoef te worden. De nalatigheid van de voormalige bewindvoerder van [gedaagde] kan – zoals ook door VGZ terecht opgemerkt – niet aan VGZ worden tegengeworpen. De vordering van VGZ vermeerderd met de rente is in zoverre toewijsbaar. Toewijzing zal plaatsvinden op de wijze zoals hierna onder r.o. 3.4. vermeld.
3.3.
VGZ maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en stelt dat zij aan [gedaagde] op 10 februari 2021 de veertiendagenbrief in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW heeft gestuurd. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat zij nooit post of iets dergelijks van VGZ heeft ontvangen. Dit zou dan betekenen dat zij nooit de voor aanspraak op incassokosten benodigde aanmaningsbrief heeft ontvangen. VGZ heeft in reactie hierop gesteld dat zij de aanmaning ook per e-mail naar [gedaagde] heeft gestuurd. Dat de aanmaning tevens per e-mail is verzonden heeft VGZ niet met een afschrift van deze e-mail onderbouwd zodat dit niet als vaststaand kan worden aangenomen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
3.4.
Aldus zal worden toegewezen:
Hoofdsom € 295,94
Wettelijke rente tot 11 maart 2021 € 2,19
Subtotaal € 298,13
Voldaan vóór dagvaarding
€ 119,73
Totaal € 178,40te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021.
3.5.
Mocht tussen partijen inmiddels een betalingsregeling tot stand zijn gekomen en mocht [gedaagde] inmiddels betalingen hebben verricht, dan wordt ervan uitgegaan dat VGZ bij de verdere invordering daarmee rekening zal houden.
3.6.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 108,22
  • griffierecht € 126,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 308,22
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing in r.o. 4.3. vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 178,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot de dag der algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 308,22,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 18,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
NZ