In deze zaak heeft de rechter, mr. H.H. Dethmers, op 16 augustus 2021 een verzoek tot verschoning ingediend bij de verschoningskamer van de Rechtbank Limburg. Dit verzoek was ingegeven door het verlies van vertrouwen van de partijen in de rechter, na een opmerking van de wrakingkamer in een eerdere beslissing van 28 juli 2021. De opmerking suggereerde dat het niet onwaarschijnlijk was dat een wrakingsverzoek zou zijn toegewezen als dit tijdig was ingediend. De advocaat van een van de partijen, mr. Rooijen, heeft in een brief aangegeven dat hij ervan uitgaat dat de rechter zich zou moeten terugtrekken of verschonen. Na overleg met beide partijen heeft de rechter besloten om het verzoek tot verschoning in te dienen, waarbij hij aan de verschoningskamer vroeg om zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid te bevestigen.
De verschoningskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat een rechter in principe wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op een mogelijke vooringenomenheid. De verschoningskamer concludeerde dat de rechter terecht tot het indienen van het verzoek was gekomen, gezien de omstandigheden en de opmerkingen van de wrakingkamer. De verschoningskamer oordeelde dat het verzoek tot verschoning gerechtvaardigd en toewijsbaar was, en dat heroverweging van de eerdere beslissing van de wrakingskamer niet in de verschoningsprocedure past.
De beslissing van de verschoningskamer was als volgt: het verzoek tot verschoning werd toegewezen, terwijl andere of meer verzochte zaken werden afgewezen. De beslissing werd openbaar gemaakt op 26 augustus 2021 en werd genomen door de voorzitter en twee leden van de verschoningskamer, bijgestaan door de griffier.