ECLI:NL:RBLIM:2021:8794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
03/130006-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in en uitvoer en bezit van heroïne en cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 en 15 oktober 2021, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, die onder andere betrekking hadden op de verkoop, het bezit en de uitvoer van heroïne en cocaïne, alsook deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen. De verdachte was weliswaar aanwezig in een woning waar drugs werden aangetroffen, maar er waren geen concrete aanwijzingen dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze middelen. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank heeft daarom besloten de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/130006-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 en 15 oktober 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De behandeling is gesloten ter terechtzitting van 23 november 2021, waarbij op dezelfde datum uitspraak is bepaald.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 16 november 2019 tot en met 13 mei 2020 samen met anderen meermaals opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
Feit 2:op 13 mei 2020 samen met anderen opzettelijk 49,59 gram cocaïne en 103,53 gram heroïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3:in de periode van 16 november 2019 tot en met 13 mei 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs (lijst I Opiumwet) tot oogmerk had, dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten en hiertoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deelgenomen aan een criminele organisatie die in de regio Parkstad nabij de Duitse grens op grote schaal cocaïne en heroïne verkocht. Binnen deze organisatie was het om het even wie de telefoon aannam, wie reed, wie de kopers ronselde, wie naar Rotterdam reed om de drugs in te kopen, wie het vuurwapen bewaarde en wie de auto’s op naam had. De kracht van de organisatie zat in de samenwerking die de handel mogelijk maakte.
De verdachten zijn vrienden van elkaar. Zij kennen elkaar uit Rotterdam, waar zij zijn opgegroeid. Zij reden veelvuldig in wisselende samenstelling, zonder daarvoor een plausibele reden te kunnen geven, door de grensstreek in auto’s die met de handel in verdovende middelen in verband werden gebracht.
De verdachten hadden geen legale inkomsten, maar konden wel auto’s huren en rijden, en in Limburg een woning huren. In de loop van de ten laste gelegde periode is door de politie een groot aantal telefoons gezien en in beslag genomen. Bij een aanhouding van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 11 april 2020 bijvoorbeeld lagen maar liefst zeven telefoons in de auto. In de woningen aan de [adres 1] en de [adres 2] , waar de verdachten op 13 mei 2020 zijn aangehouden, lagen drugs. In de woning aan de [adres 1] lag een geladen vuurwapen, kennelijk ter bescherming van de handel. De woningen stonden met elkaar in verband: er lagen spullen van de verdachten over en weer, en aan de sleutelbos die stak in de deur van de [adres 1] , zat een sleutel van de [adres 2] .
Dat de verdachten in dit deelonderzoek tezamen met de reeds in een ander deelonderzoek veroordeelde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een criminele organisatie vormden, is door deze rechtbank reeds onherroepelijk vastgesteld.
Het samenwerkingsverband blijkt verder uit de afspraken die kennelijk waren gemaakt over welke advocaat te nemen.
De verdachte vertelt geen aannemelijk verhaal over de reden van zijn verblijf in Limburg; hij zou hier een vriendin hebben maar noemt geen naam. In één maand is hij acht keer gezien in verschillende dealauto’s. Dat hij met de trein naar Limburg kwam, heeft hij niet onderbouwd. Dit moet bovendien kosten met zich mee hebben gebracht, terwijl de verdachte gedurende langere tijd geen legaal inkomen had. Hij verbleef samen met drie medeverdachten in de woning aan de [adres 2] waar verdovende middelen zijn aangetroffen. Bovendien stond een tas met persoonlijke spullen van hem in de woning aan de [adres 1] waar de overige twee verdachten in dit onderzoek zijn aangehouden, en waar ook verdovende middelen lagen. De verdachte geeft hiervoor geen verklaring.
De verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , inhoudende dat zij na elkaar enige tijd geheel zelfstandig harddrugs hebben verhandeld, zijn aantoonbaar onjuist en moeten om die reden terzijde worden geschoven. Uit onderzoek is immers gebleken dat de dealnummers structureel door meerdere personen werden beantwoord en dat zowel
[medeverdachte 5] als [medeverdachte 6] zich vaker op een heel andere locatie bevonden dan de dealtelefoons. Feit 3 is dan ook bewezen.
De feiten moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Door deel te nemen aan voornoemde criminele organisatie heeft de verdachte zich als medepleger schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde verhandelen van heroïne en cocaïne en aan het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van de heroïne en cocaïne die zijn aangetroffen op de stashplekken van deze organisatie, te weten: de woningen aan de [adres 2] en de [adres 1] te Heerlen en de Smart Forfour. De verlengde uitvoer van cocaïne en heroïne is ook bewezen, omdat de criminele organisatie vooral Duitse afnemers had die de drugs die ze in Nederland van de verdachten kochten vaak mee de grens overnamen. Ongeveer de helft van de aangetroffen verdovende middelen is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) positief getest op heroïne respectievelijk cocaïne. Dat de overige verdovende middelen ook heroïne en cocaïne betroffen, blijkt afdoende uit de indicatieve MMC-testen en de context waarin deze verdovende middelen zijn aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van alle feiten bepleit wegens gebrek aan bewijs en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Het klopt dat de verdachte in de woning van [medeverdachte 6] aan de [adres 2] was op het moment van zijn aanhouding. Maar hij was niet de huurder van de [adres 1] : dat bleek een misverstand. De vordering tot inbewaringstelling was al afgewezen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren, en nadat hij na een appel van de officier van justitie op 16 september vorig jaar opnieuw was aangehouden, is de vordering gevangenhouding afgewezen vanwege - alweer - het ontbreken van ernstige bezwaren. Dit terwijl inmiddels het einddossier beschikbaar was. De verdachte is maar heel kort in beeld geweest. Hij reed zelf nooit. Op de enkele in het dossier beschreven contactmomenten waarin zijn naam voorkomt, is geen deal waargenomen. Hij is niet te linken aan de bestellingen op de taplijn. Van feit 1 moet hij derhalve worden vrijgesproken.
Van feit 2 dient ook vrijspraak te volgen. De verdachte had geen wetenschap van de verdovende middelen in het pand aan de [adres 2] en in de Smart Forfour. Hij kan ook niet in verband worden gebracht met de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning aan de [adres 1] . De verdachte was immers niet de huurder van de [adres 1] en de omstandigheid dat in die woning een tas met spullen van hem is aangetroffen, levert onvoldoende bewijs op voor betrokkenheid bij verdovende middelen die daar lagen.
Ook van feit 3 dient vrijspraak te volgen, omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij handel in en/of het bezit van verdovende middelen. In elk geval kan de ten laste gelegde periode niet worden bewezen. De raadsman heeft hierbij verwezen naar hetgeen hij ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft aangevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte is aangehouden in een woning waar een hoeveelheid verdovende middelen bleek te liggen. Daarnaast is hij meermaals samen met medeverdachten gezien in auto’s die in verband zijn gebracht met de handel in verdovende middelen. Anders dan de hiervoor genoemde, op zichzelf belastende omstandigheden, zijn er echter geen concrete aanwijzingen voor zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen, zoals onder 1 ten laste gelegd.
Daarnaast is er onvoldoende bewijs voor het verwijt dat de verdachte verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Niet is vast te stellen dat de verdachte wist dat er verdovende middelen lagen in de woning aan de [adres 2] of in de Smart Forfour. De drugs lagen niet in het zicht. In de woning aan de [adres 1] lagen zij wel op tafel, maar op grond van de enkele omstandigheid dat in die woning ook een tas met diverse pasjes op naam van de verdachte stond, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte, die op het moment dat de politie de verdovende middelen daar aantrof zelf op de [adres 2] was, die heeft gezien of anderszins hiervan wetenschap had.
Ten slotte bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de aanname dat de verdachte samen met zijn medeverdachten een criminele organisatie vormde. Niet blijkt van een intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte van enig gewicht aan deze organisatie.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van alle aan hem ten laste gelegde feiten.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr K.G. Witteman, voorzitter, mr. J.H.P.G. Wielders en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Buiten staat
Mr. Wielders en mr. Hoekstra zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2019
tot en met 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen en/of Kerkrade en/of Landgraaf
en/of Brunssum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of hoeveelheden van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
een of meer andere middel(en) vermeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 en lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A en B Opiumwet, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 82,34 gram heroïne (te weten in een pand gelegen aan de [adres 1]
) en/of
- ongeveer 7,3 gram heroïne (te weten in een pand gelegen aan de [adres 2] )
en/of
- ongeveer 13,89 gram heroïne (te weten in een (personen)auto, Smart Forfour met
kenteken [kenteken] ), in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal
bevattende heroïne en/of
- ongeveer 49,12 gram cocaïne (te weten in een pand gelegen aan de [adres 1]
) en/of
- ongeveer 0,47 gram cocaïne (te weten in een (personen)auto, Smart Forfour met
kenteken [kenteken] ), in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2019 tot en met 13 mei 2020 in de
gemeente Heerlen en/of Kerkrade en/of Landgraaf en/of Brunssum, althans in
Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7]
en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of een misdrijf als bedoeld in
artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van
voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel;
( art 11b lid 1 Opiumwet )