ECLI:NL:RBLIM:2021:8854

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/03/287655 FT/RK 21.41
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkondiging van een afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

In deze beschikking heeft de Rechtbank Limburg op 11 februari 2021 een verzoek tot het gelasten van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) toegewezen. Verzoekster, een besloten vennootschap die actief is in de aanneming van werk, heeft op 14 januari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement, waarbij verzoekster te maken heeft met financiële problemen als gevolg van de coronacrisis. Door de coronamaatregelen hebben onderaannemers en zzp'ers hun werkzaamheden neergelegd, wat heeft geleid tot een achterstand in de oplevering van opdrachten en het opschorten van betalingen door opdrachtgevers. Hierdoor dreigt faillissement.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 5 februari 2021 zijn de middellijk bestuurder van verzoekster en haar adviseur gehoord. Verzoekster heeft een plan gepresenteerd om de onderneming voort te zetten en een akkoord aan te bieden aan de schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het toewijzen van het verzoek is voldaan. De rechtbank concludeert dat het noodzakelijk is om de onderneming voort te zetten en dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn met de afkoelingsperiode. De rechtbank heeft daarom besloten om de afkoelingsperiode af te kondigen voor de duur van vier maanden, ingaande 12 februari 2021, waarbij de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van verzoekster gedurende deze periode niet kan worden uitgeoefend zonder machtiging van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Team Toezicht
Verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet
rekestnummer: C/03/287655 FT/RK 21.41
uitspraakdatum: 11 februari 2021
Beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376 Faillissementswet (Fw), met bijlagen, van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] ,
gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] , [vestigingsplaats 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen verzoekster,
advocaat mr. G.M.O. Puddu, kantoorhoudende te Sittard.

1.De procedure

1.1
Verzoekster heeft op 14 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en bij verzoekschrift van 25 januari 2021 verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van vier maanden. Bij brief van 27 januari 2021 heeft de rechtbank aan verzoekster verzocht nadere stukken over te leggen. Verzoekster heeft 4 februari 2021 nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen.
1.2
Verzoekster heeft gekozen voor een besloten akkoord procedure buiten faillissement.
1.3
Het verzoek is behandeld in raadkamer van deze rechtbank van 5 februari 2021. Daarbij zijn gehoord [naam bestuurder] , middellijk bestuurder van verzoekster, en mr. [naam adviseur] , adviseur van verzoekster. Laatstgenoemden hebben het verzoek in raadkamer nader toegelicht.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd.
Verzoekster drijft een onderneming op het gebied van aanneming van werk. Bij de uitvoering van de opdrachten wordt gebruik maakt van onderaannemers en zzp-ers. In reactie op de (maatregelen als gevolg van de) coronacrisis hebben onderaannemers en zzp-ers hun werkzaamheden aan het einde van het eerste kwartaal van 2020 neergelegd. Daardoor is er een achterstand ontstaan bij het opleveren van de opdrachten. Doordat de opleveringen nog niet hebben kunnen plaatsvinden, schorten opdrachtgevers de betalingen op. Dat heeft tot gevolg dat de liquide middelen van verzoekster opdrogen, mede waardoor het tot nu toe niet mogelijk is gebleken de opdrachten door anderen te laten afmaken. Aldus is er een impasse ontstaan. Als deze niet kan worden doorbroken, is het faillissement van verzoekster onafwendbaar. Met medewerking van adviseur [naam adviseur] is een plan gemaakt dat - kort gezegd - inhoudt dat de nog niet afgeronde opdrachten met financiële bijstand van de opdrachtnemers worden afgemaakt, waarna er liquide middelen vrijkomen. De huidige verwachting is dat de nog te maken kosten voor het afmaken van de opdrachten (fors) minder zijn dan de daaruit te behalen opbrengsten. De aldus vrij te komen middelen kunnen worden aangewend voor het aanbieden van een akkoord aan de schuldeisers. Het plan is erop gericht om de onderneming voort te zetten, maar niet uitgesloten is dat blijkt dat alleen een gecontroleerde afwikkeling van de ondernemingsactiviteiten buiten faillissement gerealiseerd kan worden.
Verzoekster verwacht dat de grootste schuldeisers in beginsel positief zullen staan ten opzichte van het plan, aangezien het slagen daarvan ook in hun belang is. Zij acht wel het gevaar aanwezig dat kleinere schuldeisers over zullen gaan tot het nemen van incassomaatregelen, waaronder ook wordt verstaan het verzoeken van het faillissement van verzoekster, op basis van een vordering van relatief geringe hoogte. Dit zou het plan dwarsbomen en daarmee in de weg staan aan de voortzetting van de onderneming.
2.2
De door verzoekster aanvullend overgelegde stukken bevatten onder andere informatie over de thans beschikbare liquide middelen en de omvang van de vorderingen van (handels)crediteuren.

3.De beoordeling

3.1
Het onderhavige verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw is een verzoek op basis van de tweede afdeling van titel IV van de Fw (Homologatie van een onderhands akkoord, artikel 369 e.v. Fw) en is voorafgegaan door het ter griffie deponeren van de startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw. Verzoekster heeft daarbij de keuze gemaakt voor een besloten akkoordprocedure. De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw jo. artikel 3 Rv jo. artikel 1:10 lid 2 BW bevoegd deze procedure te openen, nu verzoekster in Nederland is gevestigd.
3.2
Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode dient verband te houden met een (voorgenomen) akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Het aanbieden van een dergelijk akkoord staat open voor een schuldenaar die verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij met het betalen van zijn schuldeisers niet zal kunnen voortgaan. Op basis van hetgeen verzoekster, onder verwijzing naar de overgelegde stukken, heeft aangevoerd, acht de rechtbank genoegzaam aangetoond dat daarvan in dit geval sprake is.
3.3
Indien er (nog) geen herstructureringsdeskundige als bedoeld in artikel 371 Fw is benoemd, is - naast het deponeren van een startverklaring - voor het kunnen verzoeken van het afkondigen van een afkoelingsperiode vereist dat ofwel een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw is aangeboden ofwel wordt toegezegd dat dit binnen twee maanden zal gebeuren. Verzoekster heeft tijdens de behandeling in raadkamer toegezegd het akkoord binnen de termijn van twee maanden te zullen aanbieden, zodat aan dit vereiste is voldaan.
3.4
Artikel 376 lid 4 Fw bepaalt dat het verzoek wordt toegewezen indien summierlijk blijkt dat:
- dit noodzakelijk is voor het kunnen blijven voortzetten van de onderneming tijdens de voorbereiding van en onderhandelingen over het akkoord,
- redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers met een afkoelingsperiode gediend zijn en - in dit geval - derden met bevoegdheid tot verhaal op of opeising van goederen niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
De rechtbank concludeert dat aan deze eisen is voldaan. Verzoekster heeft immers aannemelijk gemaakt dat er een concreet plan is opgesteld dat, indien het succesvol kan worden uitgevoerd, tot een aanzienlijk beter resultaat voor de schuldeisers leidt dan het alternatief van, vermoedelijk, het faillissement. Dat plan zou gefrustreerd kunnen worden als individuele schuldeisers of gerechtigden maatregelen zouden nemen die zien op het enkel voldoen van hun vordering of inroepen van hun zekerheid. Niet is gebleken van belangen van schuldeisers of derden die door het afkondigen van een afkoelingsperiode wezenlijk worden geschaad.
3.5
De slotsom is derhalve dat het verzoek zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
kondigt een afkoelingsperiode af als bedoeld in artikel 376 Fw voor de periode van vier maanden, ingaande 12 februari 2021, die inhoudt dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van verzoekster behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van verzoekster bevinden, gedurende een periode van vier maanden niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt aangeboden.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R.M. de Bruijn, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en mr. V.G.T. van Emstede, rechters, in aanwezigheid van mr. G. de Keijzer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
Mrs. Leppens en Van Emstede zijn buiten staat deze beschikking te ondertekenen.