ECLI:NL:RBLIM:2021:8855

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/03/287655 / FT RK 21.41
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van een afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 juli 2021 een beschikking gegeven in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Verzoekster, een besloten vennootschap, had op 14 januari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw. Deze periode werd op 11 februari 2021 voor vier maanden afgekondigd. Op 3 juni 2021 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot verlenging van deze afkoelingsperiode, omdat zij belangrijke vooruitgang had geboekt in de totstandkoming van een liquidatieakkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster tijdig het verzoek tot verlenging heeft ingediend en dat er voldoende vooruitgang is geboekt in de onderhandelingen met schuldeisers. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er klachten waren van schuldeisers over de informatievoorziening, wat aanleiding gaf om een observator aan te stellen. Ondanks dat verzoekster aangaf de kosten van de observator niet te kunnen voldoen, was dit voor de rechtbank geen reden om van de aanstelling af te zien. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode toegewezen en de observator opgedragen om de kosten van zijn werkzaamheden te begroten.

Uitspraak

Rechtbank LIMBURG

Team Toezicht
Verzoek verlenging afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Faillissementswet
zaaks-/rekestnummer: C/03/287655 / FT RK 21.41
uitspraakdatum: 7 juli 2021
Beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw), met bijlagen, van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] , [vestigingsplaats 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. G.M.O. Puddu, kantoorhoudende te Sittard.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 14 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en bij verzoekschrift van 25 januari 2021 verzocht een afkoelingsperiode
ex artikel 376 Fw af te kondigen voor een periode van vier maanden.
1.2.
Bij beschikking van 11 februari 2021 heeft de rechtbank een afkoelingsperiode afgekondigd voor de duur van vier maanden, ingaande 12 februari 2021.
1.3.
Middels een verzoekschrift dat op 15 februari 2021 bij deze rechtbank is ingediend, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delektro Nederland B.V. (hierna: Delektro) verzocht het faillissement van verzoekster uit te spreken. Als gevolg van de voordien afgekondigde afkoelingsperiode is de behandeling van dat verzoekschrift geschorst.
1.4.
Bij bericht met bijlagen van 3 juni 2021 van mr. Puddu voornoemd - zoals nader geduid in zijn bericht met bijlagen van 10 juni 2021 - heeft verzoekster verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode.
1.5.
De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 376 lid 11 Fw, Delektro verzocht om een schriftelijke zienswijze te geven naar aanleiding van het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode. Bij e-mailbericht van 21 juni 2021 heeft mr. A. Heijink, advocaat te Ede, namens Delektro een zienswijze ingediend.
1.6.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van deze rechtbank op 30 juni 2021. Daarbij zijn gehoord: mr. Puddu, [naam bestuurder] (middellijk bestuurder van verzoekster) en
mr. [naam adviseur] (adviseur van verzoekster).

2.Het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode

Uit de nadere toelichting ter raadkamer is gebleken dat verzoekster primair verzoekt om de afkoelingsperiode met een termijn van vier maanden te verlengen en subsidiair met een termijn van twee maanden. Verzoekster heeft daartoe aangevoerd dat er zodanig belangrijke vooruitgang is geboekt met betrekking tot het bereiken van een akkoord, dat het akkoord de facto materieel is bereikt. Wat nog niet vast staat is de exacte hoogte van het aan de schuldeisers uit te keren bedrag en de exacte datum van de uitkering van de eerste tranche.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster het verzoek tot verlenging van de
afkoelingsperiode op 3 juni 2021 ter griffie heeft ingediend, derhalve tijdig want vóór afloop van de eerdere gelaste afkoelingsperiode op 12 juni 2021 (artikel 376 lid 5 Fw).
3.2.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw dient de rechtbank thans te beoordelen of verzoekster erin is geslaagd aannemelijk te maken dat zij een belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van het (liquidatie)akkoord. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is. Zoals uit de behandeling in raadkamer van het verzoek en het verzoekschrift met bijlagen naar voren is gekomen, heeft verzoekster sinds afkondiging van de afkoelingsperiode stappen gezet ter voorbereiding van het liquidatieakkoord. Hieronder valt onder meer het aanschrijven van alle schuldeisers en het verwerken van de reacties op de aanbiedingsbrieven. Verder is relevant dat Delektro heeft gemeld geen bezwaar te hebben tegen verlenging van de afkoelingsperiode.
3.3.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode toewijsbaar. Verzoekster heeft immers genoegzaam aangetoond dat er in voldoende mate vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord, terwijl kennelijk nog altijd wordt voldaan aan de eisen die artikel 376 lid 4 Fw stelt aan afkondiging en (daarmee ook) verlenging van de afkoelingsperiode. De rechtbank zal de afkoelingsperiode verlengen met de thans nog maximaal toewijsbare termijn van vier maanden omdat aannemelijk wordt geacht dat de voorbereiding van een in principe voor homologatie vatbaar akkoord nog enige tijd zal vergen.
3.4.
In de door haar gegeven zienswijze heeft Delektro de rechtbank verzocht om een observator aan te stellen. Zij voert daartoe aan dat door verzoekster kennelijk alleen wordt ingezet op een akkoord dat afkoop van de vorderingen tegen betaling van een gering percentage inhoudt en dat alternatieven - zoals het omzetten van vorderingen in leningen - niet zijn onderzocht. Ook stelt Delektro dat de informatievoorziening en financiële onderbouwing beperkt is. In dat kader wijst Delektro op het ontbreken van jaarrekeningen en/of een verklaring van een accountant ten aanzien van de huidige situatie en/of de perspectieven. De rechtbank heeft van een andere schuldeiser - Talpa Top Floors B.V. - een kopie ontvangen van de brief die zij op 2 juni 2021 zond aan de adviseur van verzoekster. In die brief klaagt deze schuldeiser onder meer over het niet beschikbaar zijn van taxatierapporten van de inventaris en voorraden.
3.5.
Zowel de zienswijze van Delektro als de brief van Talpa Top Floors B.V. is tijdens de behandeling in raadkamer aan de orde gesteld. Daarop is namens verzoekster onder meer gemeld dat inmiddels wordt ingezet op een liquidatieakkoord waarmee zij - naar de rechtbank begrijpt - mede wil aangeven dat het aangaan van langer lopende verplichtingen wat haar betreft niet meer aan de orde is. Verder geeft verzoekster aan dat het aanleveren van de gevraagde informatie niet eenvoudig zal zijn en in ieder geval extra kosten met zich zal brengen, waardoor het onder de schuldeisers te verdelen bedrag lager zal worden. Ook stelt verzoekster dat taxatie van de bedrijfsmiddelen praktisch onmogelijk is omdat deze wordt gehouden door de onderaannemers.
3.6.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding een observator aan te stellen om toezicht te houden op de totstandkoming het akkoord en daarbij oog te hebben voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Twee schuldeisers geven immers aan dat de informatievoorziening in relatie tot het akkoord onvoldoende is en zijdens verzoekster is gemeld dat niet zonder meer tegemoet zal of kan worden gekomen aan de wens om extra informatie.
3.7.
Verzoekster heeft desgevraagd verklaard dat zij thans de kosten van een observator niet (uit eigen middelen) kan voldoen. Dat is voor de rechtbank echter geen reden om de noodzakelijk geachte aanstelling van de observator af te zien. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het aan verzoekster is om ervoor te zorgen dat de kosten die verband houden met het beroep op de akkoordprocedure buiten faillissement kunnen worden voldaan.
De rechtbank zal de observator verzoeken de kosten te begroten. Vervolgens zal het bedrag dat de werkzaamheden van de observator en van de derden die door hem worden geraadpleegd ten hoogste mogen kosten, worden vastgesteld. De observator hoeft pas verdere werkzaamheden te verrichten als voor dit bedrag genoegzaam zekerheid is gesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst toe het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw en verlengt de bij beschikking van
11 februari 2021 gegeven afkoelingsperiode met ingang van 12 februari 2021 met een termijn van vier maanden vanaf 12 juni 2021;
4.2.
wijst aan als observator: mr.;
4.3.
draagt de observator op om binnen één week na heden een begroting van de kosten van diens werkzaamheden en die van eventuele derden die door hem worden geraadpleegd te maken en deze aan de rechtbank toe te zenden en houdt de vaststelling van het bedrag dat de werkzaamheden van de observator en van de derden die door hem worden geraadpleegd ten hoogste mogen kosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R.M. de Bruijn, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en mr. V.G.T. van Emstede, rechters en in aanwezigheid van R.P.E.M. Hammes, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn op 7 juli 2021.