ECLI:NL:RBLIM:2021:8914

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
9322611 CV EXPL 21-3303
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand met toepassing van afkoelingsperiode

In deze zaak vordert de eiser, een besloten vennootschap, betaling van huurachterstand van twee gedaagden, die een appartement huren. De huurachterstand bedraagt € 2.150,00, ontstaan door niet-betaling van huur en bijkomende kosten. De eiser heeft de gedaagden in gebreke gesteld, maar ondanks aanmaningen is de achterstand niet voldaan. De gedaagde partij sub 2 heeft erkend dat er een huurachterstand is, maar stelt dat de Belastingdienst haar schulden overneemt in het kader van de kinderopvangtoeslagenaffaire. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij sub 2 geen machtiging heeft overgelegd om namens gedaagde partij sub 1 op te treden, waardoor verstek is verleend tegen gedaagde partij sub 1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van de huurachterstand toewijsbaar is, maar dat de eiser het vonnis niet ten uitvoer mag leggen tot na de afkoelingsperiode die voor gedaagde partij sub 2 geldt. De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, maar de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9322611 CV EXPL 21-3303
Vonnis van de kantonrechter van 24 november 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap
[eisende partij],
gevestigd en kantoor houdend te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. de Haan,
tegen

1.[gedaagde partij sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 1,
niet verschenen, verstek verleend,

2.[gedaagde partij sub 2] ,

wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 2,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna genoemd respectievelijk [eisende partij] , [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 24 juni 2021,
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord van [gedaagde partij sub 2] ,
- de conclusie van repliek,
- de rolbeslissing waarbij is bepaald dat het recht van [gedaagde partij sub 2] om een conclusie van dupliek te nemen is komen te vervallen en dat vonnis zal worden bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft sedert 22 mei 2019 aan [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] verhuurd het appartement gelegen aan de [adres] te [plaats] tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 1.025,00 per maand.
2.2.
Op enig moment is aan de zijde van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] een achterstand ontstaan in hun betalingsverplichtingen jegens [eisende partij] uit hoofde van voornoemde huurrelatie.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] veroordeelt tot betaling van € 2.472,50 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding met veroordeling van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] tot vergoeding van de proceskosten waaronder begrepen die van de raadsman van [eisende partij] .
3.2.
Aan haar vordering legt [eisende partij] ten grondslag dat [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende wettelijke plicht om een tegenprestatie te betalen voor het gebruik van het door hen van [eisende partij] gehuurde appartement en dat aan hun zijnde een huurachterstand van € 2.150,00 (€ 50,00 voor het internet voor de maanden augustus en september 2020, € 50,00 resthuur over oktober en internet en € 2.050,00 huur voor november en december 2020) is ontstaan. Ondanks aanmaning hebben [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] de huurachterstand niet voldaan zodat [eisende partij] genoodzaakt was zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten van € 322,50 te maken. Deze kosten komen voor rekening van [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] , aldus [eisende partij] .
3.3.
[gedaagde partij sub 2] stelt allereerst dat zij ook namens haar man, [gedaagde partij sub 1] , verweer voert en dat zij een machtiging van hem zal inzenden. De grondslag en de hoogte van de vordering worden door [gedaagde partij sub 2] erkend maar zij stelt dat de Belastingdienst haar schulden overneemt. Ter onderbouwing van haar betoog legt [gedaagde partij sub 2] een brief van de Belastingdienst over.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij sub 2] geen machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij namens [gedaagde partij sub 1] verweer mocht voeren. [gedaagde partij sub 1] zelf is niet verschenen. Nu de dagvaarding voldoet aan de daaraan te stellen eisen wordt tegen [gedaagde partij sub 1] verstek verleend en wordt, nu [gedaagde partij sub 2] in de procedure is verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd (artikel 140 Rv).
4.2.
[gedaagde partij sub 2] heeft een brief van de Belastingdienst overgelegd, gedateerd 24 juni 2021, met als onderwerp
Informatie over schulden voor gedupeerde ouders. Uit deze brief kan niet worden opgemaakt dat de Belastingdienst de schulden van [gedaagde partij sub 2] overneemt. Wel kan uit de brief worden opgemaakt dat [gedaagde partij sub 2] door de Belastingdienst is aangemerkt als gedupeerde van de zgn. kinderopvangtoeslagenaffaire. Uit deze brief kan ook worden opgemaakt dat [gedaagde partij sub 2] in aanmerking komt voor de nieuwe regeling genaamd het moratorium oftewel de pauzeknop (artikel 49i Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, hierna Awir). Op grond van deze regeling wordt van rechtswege een afkoelingsperiode voor een periode van een jaar ingevoerd waarin een schuldeiser zijn bevoegdheid tot verhaal op de goederen van de belanghebbende of zijn partner en zijn bevoegdheid tot opeising van goederen die zich in de macht van de belanghebbende en zijn partner bevinden niet mag uitoefenen (artikel 49i lid 2 Awir). De voor [gedaagde partij sub 2] geldende afkoelingsperiode is blijkens de door haar overgelegde brief reeds op 12 februari 2021 ingegaan. De afkoelingsperiode geldt automatisch voor publieke schulden. Private schulden worden niet automatisch gepauzeerd. Daarvoor moet de private schuldeiser een speciale code ontvangen van de schuldenaar.
4.3.
[eisende partij] is een private schuldeiser. [gedaagde partij sub 2] heeft bij antwoord gesteld dat zij de brief van de Belastingdienst en de speciale code naar haar schuldeisers heeft gestuurd. [eisende partij] heeft gesteld dat zij geen brief of code heeft ontvangen. Wie op dit punt gelijk heeft kan in het midden blijven omdat de (on)bekendheid van [eisende partij] met de brief van de Belastingdienst, speciale code of de aan [gedaagde partij sub 2] verleende afkoelingsperiode, niet aan toewijzing van de gevorderde huurachterstand van € 2.150,00 – waarvan de grondslag en hoogte door [gedaagde partij sub 2] niet zijn betwist – in de weg staat. [gedaagde partij sub 2] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van
€ 2.150,00 aan huurachterstand vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Nu deze vordering echter vóór 12 februari 2021 (ingangsdatum afkoelingsperiode) is ontstaan, is [eisende partij] niet gerechtigd het vonnis, voor wat betreft de veroordeling tot betaling van de huurachterstand, vóór 12 februari 2022 ten uitvoer te leggen (artikel 49i lid 2 Awir).
4.4.
[eisende partij] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu de wettelijk verplichte aanmaning niet voldoet aan hetgeen artikel 6:96 lid 6 BW vereist.
De vordering tegen [gedaagde partij sub 1]
4.5.
Voor de vordering ter zake van de huurachterstand van € 2.150,00 tegen [gedaagde partij sub 1] is de vraag slechts of deze de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat is niet het geval zodat deze vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, zal worden toegewezen. Nu [gedaagde partij sub 1] hoogstwaarschijnlijk de toeslagpartner is van [gedaagde partij sub 2] ( [gedaagde partij sub 2] heeft immers gesteld dat [gedaagde partij sub 1] haar man is en uit de dagvaarding blijkt verder dat zij op hetzelfde adres woonachtig zijn) wordt eveneens opgemerkt dat het vonnis, voor wat betreft de veroordeling van [gedaagde partij sub 1] tot betaling van de huurachterstand aan [eisende partij] , om dezelfde reden als reeds onder r.o. 4.3. vermeld, tot 12 februari 2022 niet ten uitvoer mag worden gelegd.
4.6.
Ter zake de vordering van de buitengerechtelijke kosten ten aanzien van [gedaagde partij sub 1] overweegt de kantonrechter dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu de wettelijk verplichte aanmaning niet voldoet aan hetgeen artikel 6:96 lid 6 BW vereist.
4.7.
[gedaagde partij sub 2] en [gedaagde partij sub 1] , zullen als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eisende partij] , met dien verstande dat ieder van hen veroordeeld zal worden tot betaling van de kosten voor zover die aan hem/haar zijn toe te rekenen. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden tot en met dagvaarding begroot op:
- dagvaarding € 93,07
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde
€ 187,00(1 x tarief € 187,00)
Totaal € 787,07
Zowel [gedaagde partij sub 2] als [gedaagde partij sub 1] zullen worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag, zij het dat [eisende partij] slechts recht heeft op vergoeding van eenmaal dit bedrag.
[gedaagde partij sub 2] is naast voormeld bedrag nog een bedrag van € 187,00 verschuldigd aan [eisende partij] wegens kosten voor salaris gemachtigde ten behoeve van conclusie van repliek. Zij zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij sub 2] en [gedaagde partij sub 1] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 2.150,00 aan huurachterstand te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij sub 2] en [gedaagde partij sub 1] tot betaling van de proceskosten van [eisende partij] tot en met dagvaarding begroot op € 787,07 met dien verstande dat [eisende partij] in totaal slechts recht heeft op ontvangst van eenmaal dit bedrag,
5.3.
veroordeelt daarnaast [gedaagde partij sub 2] tot betaling van de proceskosten van [eisende partij] , ter zake van de conclusie van repliek begroot op € 187,00,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NZ