ECLI:NL:RBLIM:2021:8939

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/2805
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake schorsing procescertificaat Normec Certifications B.V.

In deze zaak heeft verzoekster, Normec Certifications B.V., een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, hangende bezwaar tegen het besluit van verweerder om haar procescertificaat voor 30 dagen onvoorwaardelijk te schorsen. De voorzieningenrechter heeft op 29 november 2021 uitspraak gedaan en het verzoek toegewezen. De schorsing van het procescertificaat zal niet worden uitgevoerd totdat twee weken zijn verstreken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar door verweerder. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat uitvoering van het bestreden besluit haar zou beletten om aan haar bedrijfsverplichtingen te voldoen en schade zou veroorzaken. Verweerder heeft geen zwaarwegend belang gesteld om de schorsing van het procescertificaat door te voeren voordat de beslissing op bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2805
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw),
en

Normec Certifications B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten het procescertificaat van verzoekster per 21 oktober 2021 te schorsen voor een termijn van 30 dagen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen op grond artikel 70, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Certificatieschema voor de procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering. In dat artikel is bepaald dat verweerder het procescertificaat voor 30 dagen onvoorwaardelijk schorst als sprake is van zes afwijkingen in categorie II in een periode van een jaar. Verweerder heeft aan het bestreden besluit zes afwijkingen ten grondslag gelegd. Vier afwijkingen in categorie II en twee afwijkingen in categorie III die geëscaleerd zijn naar afwijkingen in categorie II. De afwijkingen zijn geconstateerd bij projectaudits die op 7 april 2021 en 23 juni 2021 zijn gehouden en bij een controle op 8 september 2021. Tijdens deze controle bleek verweerder uit het boeterapport van de arbeidsinspectie van 17 augustus 2021 (met kenmerk: 2129748/04) van nog twee afwijkingen in categorie II op 23 juni 2021.
2. De afwijkingen die verweerder op 7 april 2021 en op 23 juni 2021 geconstateerd heeft en de kenmerken: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] of [nummer 4] dragen, hebben geleid tot de waarschuwingen, voorwaardelijke schorsingen van het procescertificaat van verzoekster en/of tot escalatie van de afwijkingen met de kenmerken: [nummer 2] en [nummer 3] ) van 13 april 2021, 28 april 2021, 13 juli 2021 of 3 augustus 2021. Tegen deze besluiten heeft verzoekster geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat deze besluiten en de afwijkingen waarover deze besluiten gaan in rechte vaststaan. De voorzieningenrechter moet daarom van het bestaan van deze afwijkingen uitgaan. Op de afwijkingen die verweerder op 8 september 2021 geconstateerd heeft, heeft verweerder, met inachtneming van de hiervoor genoemde afwijkingen die in rechte vaststaan, het bestreden besluit genomen. Het bestreden besluit staat nog niet in rechte vast en daarmee ook de afwijkingen niet die verweerder op 8 september 2021 geconstateerd heeft, zodat de voorlopige beoordeling van het bestaan van deze afwijkingen in deze procedure voorligt.
3. Aan de op 8 september 2021 geconstateerde afwijkingen ligt het boeterapport ten grondslag dat ook ten grondslag ligt aan het boetebesluit dat is genomen over de overtredingen waarover het boeterapport gaat. Het boetebesluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor, zodat dit besluit buiten de beoordeling blijft. Het bezwaar dat verzoekster tegen het boetebesluit heeft gemaakt kan echter, als het succesvol is, in de zin dat het begaan van één of beide overtredingen waarover het boeterapport is opgemaakt haar ten onrechte wordt verweten, van invloed zijn op het bestreden besluit, in de zin dat verweerder van één of beide op 8 september 2021 geconstateerde afwijkingen niet kan uitgaan. Deze omstandigheid maakt het daarom onzeker of het bestreden besluit in stand zal kunnen blijven. Het bestreden besluit kan immers alleen in stand blijven als verzoekster zes afwijkingen van categorie II in een jaar kunnen worden verweten.
4. De voorzieningenrechter zal om die reden aan de hand van een belangenafweging beoordelen of zij een voorlopige voorziening moet treffen. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat uitvoering van het bestreden besluit haar zal verhinderen om in het kader van haar bedrijfsvoering aangegane verplichtingen na te komen en schade zal veroorzaken. Verweerder heeft als handhavend bestuursorgaan er belang bij dat een besluit tot schorsing van een procescertificaat daadwerkelijk worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter weegt de gegeven belangen als volgt.
5. Uit de afwijkingsformulieren die zijn opgemaakt over de afwijkingen die op
7 april 2021 en 23 juni 2021 geconstateerd zijn en in rechte vaststaan, blijkt dat de genomen corrigerende maatregelen akkoord zijn bevonden en de afwijkingen daarmee zijn opgeheven. Uit de afwijkingsformulieren die zijn opgemaakt over de afwijkingen die op 8 september 2021 geconstateerd zijn blijkt dit niet.
6. In het bestreden besluit staat vermeld dat verzoekster binnen vier weken corrigerende maatregelen moet nemen voor deze laatste afwijkingen en dat als verzoekster dat niet doet verweerder genoodzaakt is het procescertificaat in te trekken.
7. Ter zitting is gebleken dat er vóór 18 november 2021 nog zes projectaudits bij projecten van verzoekster en één kantooraudit op kantoor van verzoekster moesten worden gehouden om intrekking van haar procescertificaat te kunnen voorkomen. Op
22 november 2021 heeft verweerder de voorzieningenrechter laten weten dat het procescertificaat verlengd is.
8. Naar aanleiding van dat bericht gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de zes projectaudits en de kantooraudit die vóór 18 november 2021 moesten worden gehouden, zijn gehouden, dat bij deze audits geen afwijkingen geconstateerd zijn en dat verzoekster de corrigerende maatregelen die zij voor de afwijkingen die op 8 september 2021 geconstateerd zijn nog moest treffen, heeft getroffen.
9. Enerzijds doet zich dus de situatie voor dat zich op dit moment geen afwijkingen voordoen en dat na 23 juni 2021 geen afwijkingen meer geconstateerd zijn. Anderzijds doet zich de situatie voor dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar inmiddels is gaan lopen en een besluit op bezwaar naar verwachting niet al te lang meer op zich hoeft te laten wachten. Daarnaast heeft verweerder geen zwaarwegend belang gesteld om vooruitlopend op de beslissing op bezwaar op dit moment tot uitvoering van de schorsing van het procescertificaat van verzoekster over te gaan, terwijl verzoekster wel een zwaarwegend belang heeft om haar werkzaamheden te kunnen blijven uitoefenen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen door bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de schorsing van het procescertificaat van verzoekster niet wordt uitgevoerd totdat twee weken zijn verstreken nadat verweerder de beslissing op bezwaar bekend heeft gemaakt.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-.(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de schorsing van het procescertificaat van verzoekster niet wordt uitgevoerd totdat twee weken zijn verstreken nadat verweerder het besluit op bezwaar bekend heeft gemaakt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2021.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 november 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.