ECLI:NL:RBLIM:2021:9101

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
9216149 CV EXPL 21-2422
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens betalingsachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. C. Sneevliet, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 2.213,00, die was ontstaan over de periode tot en met april 2021. De huurder, die in persoon procedeerde, betwistte de hoogte van de huurachterstand niet gemotiveerd en was niet verschenen op de mondelinge behandeling. De kantonrechter oordeelde dat de huurder in gebreke was gebleven met het betalen van de huur en dat de verhuurder niet verplicht was deze achterstand te accepteren. De rechter overwoog dat de huurder onvoldoende gebruik had gemaakt van de gelegenheid om de achterstand in te lopen en dat de gevolgen van de huurachterstand voor rekening van de huurder kwamen. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was en dat de huurder binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning moest ontruimen. Tevens werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9216149 CV EXPL 21-2422
Vonnis van de kantonrechter van 1 december 2021
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[eisende partij sub 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. C. Sneevliet,
tegen
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- de brief van 23 september 2021 zijdens [eisende partij] met productie
- de mondelinge behandeling gehouden op 30 september 2021, waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarbij alleen [eisende partij] is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

[eisende partij] verhuurt aan [gedaagde partij] de woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 584,00 per maand.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde partij] te veroordelen om de woning binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen,
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van € 2.213,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met rente, van € 2,30 aan vervallen rente en van € 584,00 voor iedere ingegane maand na april 2021 dat het gehuurde niet is ontruimd,
  • [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met rente, en in de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde partij] over de periode tot en met april 2021 een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 2.213,00, dat het niet tijdig betalen van de volledige huur zich al over een lange periode voordoet en dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming hiermee is gerechtvaardigd.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] heeft de hoogte van de huurachterstand niet gemotiveerd betwist. [eisende partij] heeft bij de dagvaarding een uitgebreid betalingsoverzicht ingebracht, waaruit is af te leiden hoe de achterstand vanaf 2010 zou zijn opgebouwd. [gedaagde partij] stelt bij antwoord weliswaar dat zij de achterstand heeft ingelopen en dat deze “volgens haar eigen berekening” nog ongeveer € 1.300,00 bedraagt, maar elke toelichting en of onderbouwing van deze stelling is uitgebleven. Dit had wel op haar weg gelegen. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet gesteld dat zij betalingen heeft gedaan die niet zijn meegenomen in bedoeld overzicht en er zijn ook geen bankafschriften ingebracht. [gedaagde partij] is vervolgens ook niet verschenen op de mondelinge behandeling. Hiermee moet als vaststaand worden aangenomen dat over de periode tot en met april 2021 een huurachterstand is ontstaan van € 2.213,00.
4.2.
[gedaagde partij] stelt dat haar ex-echtgenoot eveneens aansprakelijk is voor de huurachterstand, omdat de huurachterstand is ontstaan in de tijd dat zij samen was met haar ex-echtgenoot. Uit de huurovereenkomst kan inderdaad orden opgemaakt dat meerdere personen zich als huurder hebben verbonden, maar [gedaagde partij] zelf is steeds hoofdelijk en voor het geheel jegens [eisende partij] aansprakelijk geweest en gebleven voor de huurbetalingen. Voor zover [gedaagde partij] al bedoeld heeft te stellen dat zij en haar ex-echtgenoot daarvan afwijkende afspraken hebben gemaakt, kunnen deze onderlinge afspraken [eisende partij] niet regarderen. De ex-echtgenoot kan niet worden veroordeeld tot het (mee)betalen van de huurachterstand, reeds omdat hij niet in de procedure is betrokken. Een en ander laat kortom het bestaan van voormelde huurachterstand, en de verschuldigdheid door [gedaagde partij] , onverlet.
4.3.
De vordering om [gedaagde partij] te veroordelen tot het betalen van die € 2.213,00 ligt daarmee voor toewijzing gereed. De vordering om deze hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente, over de vervaltermijnen tot aan 19 april 2021 door [eisende partij] berekend op € 2,30, is niet betwist en ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst en dat de afweging in het kader van de tenzij-bepaling van art. 6:265 lid 1 BW, bij beantwoording van de vraag of de ontbinding in het concrete geval gerechtvaardigd is, plaatsvindt aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.4.1.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bedroeg de huurachterstand ruim drie, bijna vier maanden. Een van de hoofdverplichtingen van de huurder is het tijdig betalen van de huur. De huurachterstand bedraagt blijkens het niet betwiste overzicht al jaren overwegend meer dan drie maandtermijnen, hetgeen [eisende partij] niet hoeft te accepteren. De oorzaak van het ontstaan van de huurachterstand, wellicht de echtscheiding en/of financiële problemen, maakt dit niet anders. De gevolgen ervan kunnen niet op het bord van de verhuurder worden gelegd. [gedaagde partij] had zich de ernst van de situatie kunnen en moeten realiseren. [gedaagde partij] heeft onvoldoende gebruik gemaakt van de gelegenheid om de achterstand alsnog in te lopen. De gevolgen komen voor haar rekening en risico. [gedaagde partij] heeft uiteraard belang bij behoud van de woning, maar zij heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de gevolgen van het verlies van haar woning zo ernstig zijn dat een ontbinding van de huurovereenkomst niet is gerechtvaardigd.
4.5.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt. Deze vordering ligt voor toewijzing gereed, en daarmee samenhangend eveneens de vordering tot ontruiming maar wel binnen een redelijk te achten termijn van twee weken na betekening van het vonnis.
4.6.
[gedaagde partij] zal de huurtermijnen tot de ontruiming moeten betalen. Tot de datum van ontbinding (de datum van dit vonnis) uit hoofde van de huurovereenkomst, en daarna als gebruiksvergoeding (artikel 7:225 BW).
4.7.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisende partij] Deze worden tot vandaag begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht € 240,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 720,01
4.8.
De gevorderde rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eisende partij] te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 2.215,30, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 2.213,00 vanaf 19 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 584,00, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zal zijn toegelaten, voor elke ingegane maand na april 2021 tot en met de maand waarin [gedaagde partij] het gehuurde heeft ontruimd,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eisende partij] gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op € 720,01, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 93,50 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NIv