ECLI:NL:RBLIM:2021:9183

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/2784
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor aanbouwen aan vrijstaande woning

Op 6 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een vrijstaande woning. De verzoekers, bewoners van een naastgelegen woning, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning voor de bouw van twee aanbouwen aan de woning van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, ondanks dat de aanbouwen grotendeels gerealiseerd waren. De rechter stelde vast dat de reguliere voorbereidingsprocedure correct was gevolgd en dat er geen verplichting was voor de gemeente om de verzoekers de gelegenheid te geven hun zienswijze in te brengen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanbouw aan de zijkant van de woning vergunningvrij was en dat de gestelde belangen van de verzoekers, zoals privacy en uitzicht, onvoldoende onderbouwd waren. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de vergunninghouder en de voortgang van de bouw zwaarder wogen dan de belangen van de verzoekers. De uitspraak werd gedaan door mr. G. Leijten, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.P.M. Zweipfenning.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 2784

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2021

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. J.M.S, Nass),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal,verweerder
(gemachtigde: E.H.G. Moonen)
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. M. Godderij).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij [derde-partij 1] (vergunninghouder) omgevingsvergunning verleend voor uitbreiding van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] .
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De woning waarvoor de omgevingsvergunning is verleend betreft een vrijstaande woning. De uitbreiding van de woning houdt in dat aan de linkerzijgevel van de woning een aanbouw van één bouwlaag wordt gerealiseerd en aan de achterzijde van de woning en voorbij de linker zijgevel een aanbouw van twee bouwlagen wordt gerealiseerd. Verzoekers zijn eigenaar en bewoner van de naastgelegen vrijstaande woning aan de [adres 2] .
2. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het vigerend bestemmingsplan is het bestemmingsplan Voerendaal-Kunrade (bestemmingsplan) en de bestemming ter plaatse is "Woongebied". De strijdigheid met het bestemmingsplan betreft volgens het bestreden besluit het percentage van de inhoud van de hoofdbouw waarmee de bestaande hoofdbouw wordt uitgebreid (dit percentage mag volgens planvoorschrift 19.2.2, onder i, maximaal 20% zijn, maar is in dit geval meer dan 20%), de maximale goothoogte van de uitbreiding (deze mag volgens planvoorschrift 19.2.3, onder c, maar 3 meter zijn, maar is in dit geval groter dan 3 meter) en de maximale bouwhoogte van de uitbreiding (deze mag volgens planvoorschrift 19.2.3, onder d, maximaal 5 meter zijn, maar is in dit geval (deels) groter dan 5 meter. De vergunning voor de c-activiteit is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten 2°, van de Wabo juncto artikel 4, onder 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
3. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
Is er een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen?
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat de vergunde uitbreidingen van de woning van vergunninghouder inmiddels, op een gevelopening na, zijn gerealiseerd.
5.2.
Verzoekers achten het spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening wel aanwezig. De uitbreidingen zijn nog niet volledig gerealiseerd, er moeten aan de binnenkant nog werkzaamheden plaatsvinden. Bovendien ondervinden verzoekers overlast door de aanbouwen in de vorm van schending van hun privacy, de donkere kleur van de gevels en andere overlast zoals verwoord in het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers zouden het onterecht vinden wanneer het feit dat de aanbouwen thans bijna klaar zijn zou betekenen dat er geen spoedeisend belang meer is. Dit zou namelijk betekenen dat een vergunninghouder die ondanks dat een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend snel verder bouwt, zoals in dit geval is gebeurd, "carte blanche" heeft en een dergelijk verzoek zinledig is.
5.3.
Niet in geschil is dat de aanbouwen thans nog niet geheel voltooid zijn. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat thans stucadoorwerkzaamheden plaatsvinden, op 13 december aanstaande nog deuren en ramen zullen worden geplaatst en de badkamer en keuken over een maand gereed zullen zijn. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er nog voldoende spoedeisend belang is om ten aanzien van het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter zal op grond van een afweging van de belangen van verzoeker bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit beoordelen of het voor verzoekers uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Voor zover daarbij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit wordt genomen heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Had verweerder verzoekers voorafgaand aan het bestreden besluit gelegenheid moeten geven hun zienswijze over het bouwplan te geven?
7. Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte voorafgaand aan het bestreden besluit niet in de gelegenheid heeft gesteld hun zienswijze te geven ten aanzien van het bouwplan van vergunninghouder.
7.1.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd en ook anderszins geen aanleiding om te oordelen dat verweerder ten onrechte art. 2.12, aanhef, onder a en sub 2, van de Wabo heeft toegepast. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij de behandeling van de omgevingsvergunningaanvraag de reguliere voorbereidingprocedure gevolgd. Bij deze voorbereidingsprocedure hoeven belanghebbenden niet in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze te geven op het ingediende bouwplan. Verweerder hoefde verzoekers dus niet in de gelegenheid te stellen hun zienswijze te geven. Dat verzoekers meer informatie hadden willen ontvangen en inbreng hadden willen hebben met het oog op de beslissing op de vergunningaanvraag is vanuit het perspectief van verzoekers begrijpelijk, maar de wetgever heeft daar voor dit geval niet in voorzien. Het feit dat verzoekers formeel geen stem hebben gehad bij de vergunningverlening kan dus niet leiden tot het oordeel dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, zodat dit ook geen grond kan opleveren om een voorlopige voorziening te treffen.
Was sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering om de omgevingsvergunning te verlenen?
8. Verzoekers hebben aangevoerd dat, gelet op onlangs door het Kadaster uitgevoerde metingen, de aanbouw aan de zijgevel van de woning van vergunninghouder op minder dan twee meter van de perceelsgrens is gerealiseerd. In deze aanbouw bevinden zich gevelopeningen die dus in strijd zijn met het verbod van artikel 50, eerste lid, van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Dit levert een evidente privaatrechtelijke belemmering op waardoor de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend.
8.1.
Volgens verweerder is blijkens de bouwtekeningen en volgens het standpunt van de architect de afstand van de gevelopeningen tot de perceelsgrens twee meter, zodat de gevelopeningen geen belemmering vormden om, op basis van deze tekeningen, de omgevingsvergunning te verlenen.
8.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers stelling over de aanwezigheid van gevelopeningen op minder dan twee meter afstand van hun perceel ziet op de gevelopeningen in de aanbouw, uitgevoerd in één bouwlaag, aan de zijgevel van de woning van vergunninghouder die is bedoeld als kantoor-/werkruimte. Dit gedeelte van de aanbouw is echter vergunningvrij. Voor zover verzoekers dit betwisten met de stelling dat niet aan de oppervlakte-eis van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is voldaan, overweegt de voorzieningnerechter dat die oppervlakte-eis geldt voor bijgebouwen buiten de bebouwde kom en dus in dit geval niet geldt. Voormeld gedeelte van de aanbouw maakt, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, geen onderdeel uit van de vergunningaanvraag en is bij het bestreden besluit niet vergund. De vraag of dit gedeelte voldoet aan de afstandseisen uit het Burgerlijk Wetboek valt daarom buiten dit geding.
8.2.1.
Voor zover de stelling van verzoekers dat zich op minder dan twee meter afstand van de perceelsgrens gevelopeningen bevinden, ook ziet op de gevelopeningen in de aanbouw in twee bouwlagen overweegt de voorzieningenrechter dat niet evident is dat door die gevelopeningen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Voor zover al zou vaststaan dat de afstand minder dan twee meter is, valt immers niet uit te sluiten dat vergunninghouder alsnog niet-doorzichtig glas zal toepassen (zoals hij heeft ter zitting heeft toegezegd te gaan doen) of dat een niet doorzichtige erfafscheiding (muur) zal worden opgericht. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 4.5 van het door verzoekers overgelegde (civiele) vonnis in kort geding van 11 november 2021.
Overige gronden van het verzoek
9. Verzoeker hebben voorts aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen wat betreft privacy, lichtinval, uitzicht, geluid, gezondheid, veiligheid, geografische en hydro geologische gevolgen van het bestreden besluit. Verder zou er volgens het verzoek sprake zijn van strijd met de Bouwverordening, het Bouwbesluit en planvoorschrift 23.2.1.
9.1.
Verzoekers hebben de door hen gestelde belangen en strijdigheden niet of nauwelijks onderbouwd. Hetgeen verzoekers hierover hebben aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden.
10. Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 december 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.