ECLI:NL:RBLIM:2021:9213

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
ROE 20/2167
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim bij Dienst Justitiële Inrichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiseres, en de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres, werkzaam als complexbeveiliger bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim. De kern van de beschuldigingen was dat zij na de inwerkingtreding van de Wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerpen, usb-sticks de inrichting had meegenomen en niet openhartig was geweest tegenover haar leidinggevende. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van eiseres als ernstig plichtsverzuim moesten worden aangemerkt, en dat verweerder bevoegd was om een disciplinaire maatregel, in dit geval onvoorwaardelijk ontslag, op te leggen. De rechtbank overwoog dat de straf niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, gezien de bijzondere eisen van integriteit en verantwoordelijkheid die aan medewerkers van de DJI worden gesteld. Eiseres had bovendien geprobeerd een collega te betrekken in haar ongeoorloofde handelen, wat de situatie verergerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2167

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.M.A.C. Theunissen).

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
In het besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft eiseres haar beroep nader aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar partner [naam partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
Feiten en omstandigheden
2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Eiseres was sinds 2001 werkzaam als complexbeveiliger bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), sinds 2011 bij de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost locatie Ter Peel (PI).
2.3.
Op 27 oktober 2019 heeft eiseres binnen de beveiligde schil van de PI gebruik gemaakt van usb-sticks om films af te spelen en ook had zij haar mobiele telefoon bij zich. Haar collega, de heer [naam collega 1] , heeft hiervan op 2 november 2019 melding gedaan bij zijn leidinggevende.
2.4.
Op 1 november 2019 is de Wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen (contrabande) in werking gestreden. Sinds die datum is het verboden en op grond van artikel 429a van het Wetboek van Strafrecht strafbaar om bijvoorbeeld informatiedragers binnen een inrichting te brengen.
2.5.
Op 4 november 2019 moest eiseres zich bij haar teamleider melden. Eiseres heeft in dat gesprek bevestigd dat zij in het verleden usb-sticks en haar mobiele telefoon de inrichting heeft binnengebracht. Op de vraag of zij op dat moment een usb-stick en een telefoon bij zich had, heeft eiseres ontkennend geantwoord.
2.6.
Op eveneens 4 november 2019 heeft een collega van eiseres, de heer [naam collega 2] , een melding over eiseres bij zijn leidinggevende gedaan. Eiseres zou hem op diezelfde dag vlak voor het gesprek met haar teamleider vier usb-sticks in de handen hebben geduwd. Later die dag heeft de heer [naam collega 2] zijn melding aangevuld en verklaard dat eiseres hem na het gesprek met haar leidinggevende onder druk heeft gezet om in zijn melding aan te geven dat het om pillen ging en niet om usb-sticks.
2.7.
Op 6 november 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI, de HR-adviseur, de teamleider van eiseres en eiseres. Eiseres heeft in dit gesprek nogmaals bevestigd dat zij in het verleden usb-sticks en haar mobiele telefoon bij zich had en heeft gebruikt in de PI. Ook heeft zij erkend dat zij vlak voor het gesprek met haar teamleider op 4 november 2019 de usb-sticks die nog in haar tas zaten aan haar collega de heer [naam collega 2] heeft gegeven. Eiseres heeft toen ook aangegeven dat haar collega’s tijdens hun dienst slapen en dat haar collega’s mobiele telefoons, tablets, laptops, mediaplayers en usb-sticks bij zich hebben. Aansluitend aan dit gesprek is eiseres met buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging naar huis gestuurd.
2.8.
Bij brief van 21 november 2019 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om een disciplinaire maatregel tegenover eiseres te treffen. Daarnaast is eiseres aansluitend aan het buitengewoon verlof met ingang van 21 november 2019 geschorst. Eiseres heeft haar zienswijze op dit voornemen bij verweerder kenbaar gemaakt.
Primair besluit en bestreden besluit
3. Bij het primair besluit heeft verweerder aan eiseres met ingang van 24 december 2019 de straf van ontslag opgelegd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit:
eiseres heeft vóór 1 november 2019 – bij herhaling – tijdens haar dienst zonder toestemming een of meerdere usb-sticks mee naar binnen de inrichting genomen;
eiseres heeft vóór 1 november 2019 tijdens haar dienst zonder toestemming haar mobiele telefoon mee naar binnen de inrichting genomen;
eiseres heeft ná 1 november 2019, de datum waarop de Wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerpen in werking is getreden, vier usb-sticks mee naar binnen in de inrichting genomen;
eiseres is niet open en transparant geweest tegenover haar leidinggevende over haar handelwijze door niet uit eigen beweging de gang van zaken op 4 november 2019 te vertellen;
eiseres heeft slechts drie van de vier usb-sticks aan de PI Zuidoost ter hand gesteld. Door haar toedoen is voor de PI Zuidoost niet te achterhalen welke informatie op de vierde usb-stick stond;
eiseres heeft een collega op ongepaste wijze betrokken in haar ongeoorloofde handelswijze en daarmee medeplichtig gemaakt aan het begaan van een strafbaar feit door hem – ongevraagd – haar usb-sticks in zijn handen te duwen;
eiseres heeft vervolgens deze collega onder druk gezet een onjuiste verklaring af te leggen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 50, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2.
In artikel 80, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden bestraft.
Uit het tweede lid, van artikel 80 ARAR volgt dat plichtsverzuim zowel omvat het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.3.
Artikel 81, eerste lid, van het ARAR, geeft een opsomming van de disciplinaire straffen, die kunnen worden opgelegd, waaronder de straf van ontslag.
Heeft verweerder zorgvuldig onderzoek verricht?
5.1.
Primair is eiseres van mening dat het bestreden besluit niet gedragen wordt door een zorgvuldig onderzoek. Eiseres wordt nu veroordeeld zonder enig fatsoenlijk feitenonderzoek en slechts op basis van een verklaring van twee medewerkers van wie er in ieder geval één duidelijk onder druk is gezet. Er was voor verweerder alle aanleiding geweest om Bureau Integriteit in te schakelen, zodat er meer mensen gehoord hadden kunnen worden, ook de collega’s die ’s nachts film keken.
5.2.
Verweerder heeft hierover in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat gezien de feiten en omstandigheden die over eiseres bekend zijn geworden, een aanvullend onderzoek door Bureau Integriteit niet was aangewezen. De feiten spreken volgens verweerder voor zich. Daaruit kan worden afgeleid dat sprake is van plichtsverzuim.
5.3.
De rechtbank maakt uit de Gedragscode DJI op dat het bevoegd gezag bij een vermoeden van plichtsverzuim verplicht is het Bureau Integriteit in te schakelen om onafhankelijk onderzoek te doen. Het gaat hier echter niet om een vermoeden van plichtsverzuim. Ten tijde van het uitbrengen van het voornemen tot oplegging van strafontslag was sprake van een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim waardoor aan de integriteit van eiseres moest worden getwijfeld en het noodzakelijk in haar te stellen vertrouwen was geschaad. De rechtbank is van oordeel dat het op dat moment niet noodzakelijk was voor verweerder om het Bureau Integriteit in te schakelen om onafhankelijk onderzoek te doen. Voor de stelling van eiseres dat het onderzoek niet objectief is geweest, zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van plichtsverzuim?
6.1.
Eiseres is verder van mening dat op basis van de aanwezige gegevens geen sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim, eerder van gewoon plichtsverzuim. Eiseres heeft ná 1 november 2019 geen mobiele telefoon en/of usb-sticks in het beveiligde deel van de inrichting meegenomen. Haar mobiele telefoon heeft ze in haar kluisje gelegd en de usb-sticks heeft ze aan haar collega de heer [naam collega 2] gegeven. Naar de mening van eiseres is er dan ook geen sprake van een strafbaar feit.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
6.3.
Kern van de door verweerder aan eiseres verweten gedragingen is dat zij ook nog ná 1 november 2019, de datum waarop de Wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerpen in werking is getreden, usb-sticks de inrichting mee heeft ingenomen, zij vervolgens niet open en transparant is geweest tegenover haar leidinggevende over haar handelwijze en op ongeoorloofde wijze een collega daarbij heeft willen betrekken.
6.4.
Ter zitting heeft de rechtbank aan de hand van een plattegrond met partijen besproken waar volgens hen de beveiligde schil van de PI begint. Volgens verweerder is dat bij de eerste portiers in de container. Volgens eiseres is dat bij de tweede portiers na het binnenterrein. De rechtbank acht het logisch dat de beveiligde schil van de PI Zuid-Oost locatie Ter Peel na de voorportiers in de container begint. Dit is na de ruimte met de kluisjes waarin het personeel zijn spullen in een kluisje kan opbergen. Daar waar het verboden is om contrabande mee de PI in te nemen, acht de rechtbank het geboden dat het personeel deze in het kluisje legt alvorens de beveiligde zone van de PI te betreden.
6.5.
Op grond van de verklaringen van eiseres en de heer [naam collega 2] staat vast dat eiseres op 4 november 2019 usb-sticks die in haar tas zaten, de beveiligde zone van de PI heeft binnengebracht. Dat zij dit, zoals zij ter zitting heeft verklaard, per ongeluk heeft gedaan, maakt deze vaststelling niet anders. Vervolgens heeft eiseres in het gesprek met haar leidinggevende op 4 november 2019 geen openheid van zaken gegeven. Op de vraag of zij die dag een usb-stick en telefoon bij zich had, heeft eiseres immers geantwoord dat zij niets bij zich had en dat haar telefoon in het kluisje lag. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee op zijn minst genomen slechts ten dele naar waarheid heeft verklaard. Daarnaast heeft eiseres geprobeerd collega [naam collega 2] bij het gebeurde te betrekken. Niet alleen heeft zij de usb-sticks in zijn handen geduwd, maar ook heeft zij hem verzocht in strijd met de waarheid te verklaren.
6.6.
Door haar handelen heeft eiseres aldus de grenzen van het toelaatbare overschreden. De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat eiseres voornoemde gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als (ernstig) plichtsverzuim moeten worden aangemerkt. Niet is gebleken dat deze gedragingen eiseres niet zijn toe te rekenen. Dat eiseres de usb-sticks naar eigen zeggen per ongeluk bij zich had, omdat deze nog in haar tas zaten, maakt dit niet anders. Gebleken is immers dat zij haar telefoon wel in het kluisje had gelegd en zij haar tas kennelijk onvoldoende had nagekeken. Dat komt, gelet op haar lange staat van dienst, naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening. Verweerder was dan ook bevoegd haar een disciplinaire straf op te leggen.
Is de maatregel strafontslag evenredig?
7.1.
Eiseres is van mening dat de zwaarte van de maatregel niet in overeenstemming is met de gepleegde schending. Een schriftelijke berisping en/of overplaatsing was meer op zijn plaats geweest.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim. Hierbij is van belang dat voor medewerkers van de DJI bijzondere eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid gelden met het oog op de veiligheid binnen de PI en het sinds 1 november 2019 bovendien strafbaar is om contrabande mee de PI in te nemen. Van de medewerkers van de dienst mag worden verwacht dat zij hun voorbeeldfunctie te allen tijde serieus nemen en uitdragen. Eiseres heeft dit door haar gedragingen miskend en potentiële veiligheidsrisico’s voor zichzelf, en ook voor collega’s en de inrichting geschapen. Eiseres had dit zeker ook gezien haar lange dienstverband, moeten beseffen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiseres een gewaarschuwd mens was, nu zij, zo stelt zij, op de hoogte was van eerdere disciplinaire bestraffingen, de wijze waarop de werkgever is omgegaan met diverse gedragingen van collega’s en de communicatie die daarover is geweest.
Ook heeft verweerder zwaar mogen tillen aan het feit dat eiseres niet alleen een collega op ongeoorloofde wijze heeft willen betrekken in haar ongeoorloofde handelwijze, maar ook pas nadat zij werd geconfronteerd met de meldingen van deze collega openheid van zaken heeft gegeven. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden meer gewicht mogen toekennen aan het belang van een integer en onberispelijk werkende dienst dan aan de persoonlijke belangen van eiseres bij behoud van haar baan. De lange staat van dienst van eiseres, de nadelige financiële gevolgen van het ontslag voor haar en haar gezondheidstoestand leggen daarbij onvoldoende gewicht in de schaal. Dit alles bij elkaar maakt dat de straf van ontslag niet onevenredig is.
7.3.
Eiseres heeft tot slot nog verwezen naar gedragingen van andere collega’s die volgens haar minstens even ernstig zijn, terwijl deze collega’s geen strafontslag hebben gekregen. Eiseres heeft geen begin van bewijs aangedragen dat de door haar bedoelde gevallen vergelijkbaar zijn met haar situatie. Onder deze omstandigheid lag het dan ook niet op de weg van verweerder om nadere bijzonderheden van de betreffende gevallen te verstrekken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 december 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.