ECLI:NL:RBLIM:2021:9305

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
9514126 CV EXPL 21-5042
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming woonruimte wegens huurachterstand

In deze zaak, die op 9 december 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden de eisers, bestaande uit drie personen, de ontruiming van een woning die door de gedaagde werd gehuurd. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 5.840,00 en had de huur over de maanden maart tot en met oktober 2021 niet betaald. De eisers stelden dat er geen sprake was van ernstige gebreken aan de woning en dat de gedaagde geen recht had op huurprijsvermindering. De gedaagde voerde aan dat er gebreken waren aan de woning, maar dit werd door de eisers betwist. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2021 werd duidelijk dat de gedaagde niet had meegewerkt aan een bezichtiging van de woning, wat de eisers de kans ontnam om de beweerde gebreken te verifiëren. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was en dat de eisers recht hadden op ontruiming van de woning. De rechter verklaarde de eisers niet-ontvankelijk voor de vorderingen van de andere twee eisers, omdat alleen de eerste eiser als verhuurder werd erkend. De rechter oordeelde dat de gedaagde de huurachterstand moest betalen en dat hij de woning binnen veertien dagen moest ontruimen. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9514126 CV EXPL 21-5042
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 9 december 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. N.Th.G. Keulers,
tegen
[gedaagde],
wonend [adres 3] ,
[woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. Y.K. Kunze.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] , tezamen: [eisers] , en anderzijds [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de brief van 9 november 2021 zijdens [gedaagde] met een tweetal producties
  • de mondelinge behandeling gehouden op 14 november 2021, bij welke gelegenheid mr. D.G.A. Rossi, ten deze vervangende mr. Y.K. Kunze, een pleitnota heeft ingebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 12 november 2020 van [eiser sub 1] een half vrijstaand woonhuis aan de [adres 3] te [woonplaats 1] . De huurprijs bedraagt € 730,00 per maand.
2.2.
[gedaagde] heeft de huurpenningen over februari 2021 in mei betaald. De huur over de maanden maart tot en met oktober 2021 (8 maanden) is vervolgens onbetaald gelaten.
2.3.
Bij brief van 13 september 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat sprake is van instortingsgevaar en vocht, dat [gedaagde] krachtens art. 7:207 BW huurprijsvermindering vordert vanaf november 2020 en dat een verlaging van 40% van de huurprijs is aangewezen. [gedaagde] beroept zich zodoende voor wat betreft de openstaande als toekomstige huurtermijnen op verrekening. Voorts is meegedeeld dat [gedaagde] onlangs een afspraak heeft gehad met schuldhulpverlening.
2.4.
Naar aanleiding van deze brief hebben partijen via hun gemachtigde een afspraak gemaakt tot bezichtiging van de woning en wel op 22 september 2021 om 10 uur. Op die dag en dat tijdstip was [eiser sub 1] (c.s.) op het adres [adres 3] te [woonplaats 1] aanwezig, alsmede waren aanwezig AKM Bouwbedrijf BV (aannemer) en de gemachtigde van [gedaagde] . [gedaagde] heeft de deur niet geopend en allen zijn onverrichter zake huiswaarts gekeerd. [gedaagde] heeft nadien niets meer van zich laten horen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde] te veroordelen om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met machtiging van [eisers] om de ontruiming zo nodig zelf te doen bewerkstelligen op kosten van [gedaagde] ,
  • [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.840,00, vermeerderd met rente vanaf
  • 1 oktober 2021 alsmede tot betaling van € 730,00 per maand vanaf 31 oktober 2021 tot de ingegane maand van de ontruiming, eveneens met rente,
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure en in de nakosten.
3.2.
[eisers] legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan, dat geen sprake is van ernstige gebreken en dat [gedaagde] voor wat een (alleen) mogelijk vochtgebrek geen beroep op korting en/of verrekening toekomt omdat sprake is van schuldeisersverzuim. Zelfs indien het standpunt van [gedaagde] gevolgd zou worden dat de huurprijs met 40% dient te worden verminderd, is nog altijd sprake van een huurachterstand van meer dan drie maanden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] stelt, onbetwist, zij allen door erfopvolging in de plaats zijn getreden van de oorspronkelijk verhuurder, wijlen [oorspronkelijke huurder] . Ter mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat uit de schriftelijke huurovereenkomst evenwel is op te maken dat die overeenkomst is aangegaan door juist en enkel gedaagde sub 1, [eiser sub 1] . Dit is vervolgens door zowel de gemachtigde van [gedaagde] als door [eiser sub 1] zo beaamd (en deze laatste heeft als verklaring gegeven dat hij zelf al eerder aan [gedaagde] heeft verhuurd), waarmee dit als vaststaand wordt aangenomen. Omdat [oorspronkelijke huurder] aldus niet de verhuurder is geweest, is geen sprake van de situatie dat de huurovereenkomst wordt voortgezet door de erfgenamen. Hiermee is uitsluitend [eiser sub 1] , als de enige verhuurder, partij in deze. [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] zijn daarmee niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
4.2.
De vraag of [eiser sub 1] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening die, voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand, strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard en omvang van de vorderingen.
4.4.
Door [gedaagde] is niet weersproken dat er tot en met oktober 2021 nog altijd een huurachterstand van € 5.840,00 bestaat, zodat dit tussen partijen vaststaat.
4.4.1.
[gedaagde] stelt dat hij al voor het schrijven van 13 september 2021 [eiser sub 1] meermaals telefonisch in kennis heeft gesteld van gebreken, maar dit is door [eiser sub 1] betwist en vervolgens door [gedaagde] niet verder toegelicht of onderbouwd. Zo had het op de weg van [gedaagde] gelegen om bijvoorbeeld te stellen wanneer hij dan heeft gebeld, met wie hij had gesproken en wat de uitkomst van die gesprekken is geweest. Niets van dit alles. Er is ook niet gesteld dat hij tevergeefs gebreken onder de aandacht heeft gebracht. Daarmee is veeleer aannemelijk dat hij [eiser sub 1] eerst in september 2021, toen al sprake was van een aanzienlijke huurachterstand, op de hoogte heeft gesteld van vermeende gebreken. Door [gedaagde] is evenwel niet weersproken dat [eiser sub 1] naar aanleiding van dit schrijven meteen stappen heeft ondernomen en een bezichtiging heeft gepland, maar dat [gedaagde] hieraan - kennelijk zonder enige voorafgaande kennisgeving aan [eiser sub 1] of zijn eigen gemachtigde - niet heeft meegewerkt. [gedaagde] heeft het [eiser sub 1] hiermee onmogelijk gemaakt om de beweerde gebreken te beoordelen en zo nodig te laten herstellen. Voor dit niet meewerken is ook ter mondelinge behandeling geen verklaring gegeven. Sterker, op de mondelinge behandeling is niet alleen door [eiser sub 1] onweersproken gesteld dat hij tot op heden niets meer van [gedaagde] heeft gehoord, ook de gemachtigde van [gedaagde] zelf heeft na het intakegesprek geen enkel contact meer kunnen krijgen met [gedaagde] . [gedaagde] is ook niet ter mondelinge behandeling verschenen. Hiermee is veeleer aannemelijk dat het niet betalen van de huurpenningen is ingegeven door betalingsonmacht of betalingsonwil, dan vanwege gebreken aan het gehuurde. Indien de situatie zo ernstig was als [gedaagde] beweert, had het immers voor de hand gelegen dat hij zijn medewerking had verleend en op zijn minst nog van zich had laten horen. Evenmin is door [gedaagde] - indien hij van mening is dat sprake is van verminderde huurgenot door die beweerde gebreken die voor rekening van [eiser sub 1] zouden moeten komen - een vordering tot huurprijsvermindering op de voet van art. 7:207 BW ingesteld. [gedaagde] miskent dat een huurder het recht op huurprijsvermindering niet eigenmachtig kan inroepen, maar alleen via de rechter. Er ligt geen vordering (in reconventie) tot huurprijsvermindering voor. Het beroep op verrekening wordt verworpen, reeds omdat aldus niet is gebleken van een opeisbare vordering van [gedaagde] op [eiser sub 1] .
4.4.2.
Eerst ter mondelinge behandeling is een beroep gedaan op opschorting. Opschorting dient als pressiemiddel om de verhuurder tot herstel te bewegen. Zoals overwogen, heeft [gedaagde] [eiser sub 1] eerst bij brief van 13 september 2021 in kennis gesteld van gebreken (er is niet gesteld dat [eiser sub 1] uit eigen beweging hiermee bekend had moeten zijn) om vervolgens zelf te beletten dat herstel kan plaatsvinden. [eiser sub 1] was immers in beginsel bereid tot herstel. Opschorting kan bovendien slechts leiden tot betalingsuitstel, niet afstel. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] het geld opzij heeft gezet. Het is ook anderszins - hoe dan ook - niet aannemelijk geworden dat sprake is van gebreken die een opschorting van de
gehelemaandelijkse huurpenningen zouden kunnen rechtvaardigen. [gedaagde] heeft niet kunnen volstaan met de blote stelling dat sprake is van een instortingsgevaar en het inbrengen van foto’s. Aan de hand van die foto’s is hooguit aannemelijk dat ergens in het gehuurde sprake is (geweest) van een lekkage bij een of twee ramen, althans van een vochtprobleem, maar elke toelichting op die foto’s, bijvoorbeeld om welke ruimte(s) het zou gaan, om welke oppervlakte, vanaf wanneer en mogelijk waardoor, is ook op de mondelinge behandeling uitgebleven. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] geen gebruik meer heeft kunnen maken van de woning. Het verweer wordt verworpen.
4.4.3.
[gedaagde] stelt voorts dat hij nog niet in verzuim is komen te verkeren, omdat hij geen aanmaning heeft ontvangen. [gedaagde] voert in dit verband aan dat de betalingstermijn niet duidelijk is. Art. 6:81 BW bepaalt dat de schuldenaar in verzuim is gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van art. 6:82 en art. 6:83 BW is voldaan. In art. 2 van de huurovereenkomst is neergelegd dat de huurpenningen bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan en dat de eerste betalingstermijn vervalt op
1 december 2020. De (overige) termijnen vervallen kortom telkens per de 1e van de betreffende maand. Hierover kan in redelijkheid geen onduidelijk bestaan. Derhalve is het verzuim van rechtswege ingetreden op grond van artikel 6:83 sub a BW. Het verzenden van een aanmaning is niet nodig om het verzuim in te laten treden. Dit verweer wordt verworpen.
4.5.
Het niet betalen van de huurpenningen vormt een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Krachtens art. 6:265 BW is iedere tekortkoming voldoende voor ontbinding van een (huur)overeenkomst, tenzij de tekortkoming zo gering is dat deze de ontbinding niet rechtvaardigt. Gelet op de omvang van de huurachterstand en de lange periode waarover die betalingsachterstand zich uitstrekt, doet deze uitzondering zich niet voor. Aannemelijk is dat een bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en de vordering tot ontruiming van het gehuurde zal toewijzen. [gedaagde] geeft geen enkele garantie dat hij in staat is de huurachterstand in te lopen. Ook de maand november 2021 is niet betaald geworden. Aan de zijde van [gedaagde] is sprake van financiële problemen - hij heeft zich gemeld voor schuldhulpverlening - waarmee het risico bestaat van het verder oplopen van de huurachterstand. Bij deze stand van zaken is van [eiser sub 1] niet te vergen om [gedaagde] nog langer in het genot van het gehuurde te laten. Het feit dat [gedaagde] financiële problemen heeft, komt voor zijn rekening en risico en de gevolgen ervan kunnen niet op [eiser sub 1] worden afgewenteld. [gedaagde] heeft uiteraard belang bij behoud van zijn woning, maar hij heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de gevolgen van het verlies van zijn woning voor hem zo ernstig zouden zijn dat een ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn.
4.6.
De conclusie uit het vorenstaande is dat een bedrag van € 5.840,00 aan achterstallige huurpenningen over de periode tot en met oktober 2021 toewijsbaar is, temeer nu er over een mogelijk restitutierisico niets door [gedaagde] is aangevoerd. De door het betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed. De ontruiming van het gehuurde wordt eveneens toegewezen. [eiser sub 1] heeft er recht op en spoedeisend belang bij dat op een beslissing in een (eventuele) bodemzaak vooruit wordt gelopen. De ontruimingstermijn zal op aan de redelijkheid ontleende gronden worden bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis. [gedaagde] heeft nog gesteld dat de vigerende coronamaatregelen nopen tot een langere termijn, maar deze stelling is niet onderbouwd en wordt ook niet gedeeld. [eiser sub 1] behoeft geen machtiging van de kantonrechter om het bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (art. 555 e.v. Rv in verbinding met art. 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat [eiser sub 1] bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft. [gedaagde] zal daarnaast worden veroordeeld om de huurprijs te blijven voldoen, zolang hij de woning in gebruik houdt. Ook hierop is geen huurvermindering van toepassing, omdat een dergelijke vordering niet voorligt nog daargelaten dat [gedaagde] zelf herstel in de weg staat.
4.7.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De proceskosten worden tot op vandaag aan de zijde van [eiser sub 1] begroot op:
- dagvaarding € 121,39
- griffierecht 85,00
- salaris gemachtigde
747,00(tarief gemiddeld)
Totaal: € 953,39
4.8.
De door [eiser sub 1] gevorderde vergoeding van nakosten zal op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding:
5.1.
verklaart [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] niet-ontvankelijk,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woonruimte met verdere aanhorigheden staande en gelegen te [woonplaats 1] , aan het adres [adres 3] , binnen veertien dagen na betekening aan hem van dit vonnis, met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van [eiser sub 1] te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] te betalen € 5.840,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 730,00 per maand voor iedere ingegane maand dat hij het gehuurde vanaf 31 oktober 2021 niet heeft ontruimd, te vermeerderen met de rente (telkens vanaf het moment van opeisbaarheid) tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot worden op € 953,39,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser sub 1] volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
NIv