ECLI:NL:RBLIM:2021:9310

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/03/297556 / JE RK 21-2066
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI) om een schriftelijke aanwijzing aan de moeder van de minderjarige te bekrachtigen. De schriftelijke aanwijzing bevatte verplichtingen voor de moeder, waaronder het respectvol omgaan met de jeugdzorgwerker en het beperken van de communicatie tot een wekelijks telefoongesprek. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige in de gelegenheid is gesteld om haar mening te uiten, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder zich niet aan de verplichtingen van de schriftelijke aanwijzing heeft gehouden, wat negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de minderjarige. De GI heeft aangegeven dat de moeder een onophoudelijke stroom van berichten naar de jeugdzorgwerker stuurt, wat niet in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen en om de samenwerking tussen de moeder en de GI te verbeteren.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven en dat deze op een correcte manier is gebruikt. De beslissing van de kinderrechter is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is, maar alleen cassatie in het belang der wet. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd en het anders of meer verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaaknummer: C/03/297556 / JE RK 21-2066
Datum uitspraak: 25 november 2021
beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

Deze zaak gaat over het verzoek van de GI om een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. De GI heeft deze schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. Daarin staan een aantal verplichtingen waaraan de moeder zich zou moeten houden.
De kinderrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ontvangen op 12 oktober 2021;
- een brief van de moeder, ontvangen op 21 oktober 2021.
Op 28 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak op zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder,
- een vertegenwoordiger van de GI.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Daar heeft ze geen gebruik van gemaakt.

2.De uitspraak

De kinderrechter bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van de GI. De moeder moet zich houden aan de verplichtingen die daarin zijn opgenomen. Die verplichtingen zijn:
- U stelt zich respectvol op ten opzichte van de jeugdzorgwerker en de begeleiders die zijn betrokken, wanneer u het ergens niet mee eens bent gaat u hierover in gesprek met degene die het betreft. U stopt met het sturen van dagelijkse berichten (app, sms, mail) naar de jeugdzorgwerker en u stelt uw vragen in het wekelijkse telefoongesprek.
- U stelt zich open voor hulpverlening en volgt adviezen op die worden gegeven.
- U belast [minderjarige] niet met volwassen zaken zoals bijvoorbeeld uitspraken over de hulpverlening.
Hieronder legt de kinderrechter uit hoe zij tot deze uitspraak komt.

3.Waarover gaat deze zaak?

[minderjarige] is de dochter van de moeder. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over haar.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voor het laatst bij beschikking van 13 augustus 2021 verlengd tot 1 september 2022.
Ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs is verlengd voor de duur van een half jaar. Deze machtiging is geldig tot 1 maart 2022.
De GI heeft op 9 augustus 2021 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven:
“- U stelt zich respectvol op ten opzichte van de jeugdzorgwerker en de begeleiders die zijn betrokken, wanneer u het ergens niet mee eens bent gaat u hierover in gesprek met degene die het betreft. U stopt met het sturen van dagelijkse berichten (app, sms, mail) naar de jeugdzorgwerker en u stelt uw vragen in het wekelijkse telefoongesprek.
-U stelt zich open voor hulpverlening en volgt adviezen op die worden gegeven.
-U belast [minderjarige] niet met volwassen zaken zoals bijvoorbeeld uitspraken over de hulpverlening.
-U stemt in met het feit dat de jeugdzorgwerker persoonlijk contact heeft met [minderjarige] .”
Alleen aan de laatste verplichting heeft de moeder zich gehouden. Volgens de GI houdt de moeder zich niet aan de rest van de schriftelijke aanwijzing. De GI verzoekt daarom aan de kinderrechter om dat deel van de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. De GI verzoekt ook om te verklaren dat de moeder zich meteen moet houden aan de uitspraak van de kinderrechter, zelfs als er hoger beroep mogelijk is en in hoger beroep nog geen uitspraak is gedaan. Dit heet ‘uitvoerbaar bij voorraad verklaren’.

4.Waarom vindt de GI dat de schriftelijke aanwijzing moet worden bekrachtigd?

[minderjarige] is in mei 2021 overgeplaatst naar de [naam stichting] in [plaats] . Toen is er onrust en weerstand bij de moeder ontstaan. Zij is het namelijk niet eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige] en de conclusies van Anacare. De moeder gaat de strijd aan op een manier die niet helpend is. Zij stuurt veel berichten per e-mail, whatsapp en sms naar de jeugdzorgwerker. Het gaat om een stroom van meerdere berichten per dag. De moeder doet ook uitspraken naar [minderjarige] over de jeugdzorgwerker en over het wel of niet weer thuis wonen. Het is niet goed voor [minderjarige] dat de moeder zich zo intensief bezighoudt met haar strijd tegen de jeugdzorgwerker. Het is ook niet goed dat zij [minderjarige] ermee belast. De jeugdzorgwerker is bovendien veel tijd kwijt met het beantwoorden van de berichten van de moeder. Die tijd kan zij dan niet aan [minderjarige] besteden.
Er zijn meerdere gesprekken gevoerd met de moeder om haar duidelijk te maken dat haar gedrag niet helpend is en niet in het belang van [minderjarige] . Toch verandert het gedrag van de moeder niet.
De GI hoopt dat met een bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing het de moeder wel lukt om zich te richten op samenwerking met de GI en de hulpverlening. Alleen zo kunnen zij komen tot een uitbreiding van de omgang en kan er zicht komen op het thuis komen wonen van [minderjarige] . Een positieve samenwerking met de jeugdzorgwerker en andere hulpverlening komt zo ten goede aan [minderjarige] .

5.Waarom is de moeder het daarmee niet eens?

De moeder vindt het moeilijk dat zij beperkt wordt in het sturen van berichten naar de jeugdzorgwerker. Als zij het niet eens is met de conclusies van Anacare, dan moet zij dat kunnen zeggen. Als de jeugdzorgwerker haar berichten negeert of blokkeert, dan voelt zij zich niet serieus genomen. De moeder stelt dat zij [minderjarige] niet belast met zaken die bedoeld zijn voor de volwassenen. Als er iets niet goed loopt binnen de hulpverlening, dan wil zij dat de jeugdzorgwerker haar zorgen serieus neemt. Daarmee bedoelt ze dat de jeugdzorgwerker naar haar luistert, haar hoort en daar iets mee doet.

6.Waarom bekrachtigt de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing?

De GI kan ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. [1] De GI kan de kinderrechter verzoeken de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. [2]
De kinderrechter moet eerst beoordelen of er sprake is van een schriftelijke aanwijzing die een besluit inhoudt. [3] Daar is in dit geval sprake van. De GI heeft namelijk een definitief besluit genomen over verplichtingen waar de moeder zich volgens de GI tijdens de ondertoezichtstelling aan moet houden. De kinderrechter kan nu dus overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
De GI is alleen bevoegd een schriftelijke aanwijzing te geven als:
a. a) het gaat om de uitvoering van de taak van de GI;
b) het de verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft;
c) de gezaghebbende ouder(s) of de minderjarige niet instemt met de uitvoering van het plan van aanpak [4] , of daaraan niet of onvoldoende medewerking verlenen; of
d) dit noodzakelijk is om concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. [5]
De kinderrechter oordeelt dat aan deze voorwaarden is voldaan. [minderjarige] is gediagnosticeerd met een stoornis in het autismespectrum. Zij heeft veel behoefte aan structuur, duidelijkheid en een sterk opvoedklimaat. Als dat er niet is, dan gaat het niet goed met [minderjarige] . Zij is dan druk, impulsief en agressief in haar gedrag. Zij is dan moeilijk te corrigeren. Soms is daar zelfs fixatie van [minderjarige] voor nodig. De moeder is niet in staat om daar in haar eentje mee om te gaan. Daarom is er hulpverlening nodig, zodat er geen situaties meer ontstaan waarin [minderjarige] geneigd is om probleemgedrag te tonen. Die hulpverlening zet de GI in, maar er is een risico dat die hulpverlening niet of onvoldoende kan worden ingezet. Dat komt door de huidige situatie: de onophoudelijke stroom van berichten van de moeder, haar op momenten respectloze houding, het niet opvolgen van adviezen van hulpverlening en het belasten van [minderjarige] met zaken waar zij zich niet mee bezig zou moeten houden. Zowel de jeugdzorgwerker als de andere hulpverleners zijn veel tijd kwijt aan de moeder, terwijl zij in die tijd met [minderjarige] bezig konden zijn.
Ook komt de hulpverlening in gevaar, omdat zij geen (goede) samenwerking met de moeder kunnen aangaan. De moeder volgt de adviezen vaak niet op, terwijl dit zo belangrijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] kan namelijk woedeaanvallen krijgen en geweld gebruiken. Tijdens de omgangsmomenten thuis bij de moeder gebeurt er volgens Anacare veel, waar de moeder niet of niet altijd goed op reageert. Zij heeft een eigen visie van hoe het moet. Anacare wil afspraken maken met de moeder om de omgangsmomenten te bespreken. De moeder zegt de afspraken steeds af. Zo komt de hulpverlening in de thuissituatie niet van de grond. Als [minderjarige] niet leert omgaan met impulsief en grensoverschrijdend gedrag en als de moeder ook niet leert daarmee om te gaan, dan kan [minderjarige] daar op latere leeftijd in de problemen mee komen. Daarin ligt ook de concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Verder bespreekt de moeder zaken met [minderjarige] , waardoor zij belast wordt. Zo spreekt de moeder over de jeugdzorgwerker, namelijk tot wanneer de jeugdzorgwerker volgens de moeder bij het gezin betrokken mag blijven. Ze spreekt ook over de andere hulpverleners, zoals door aan [minderjarige] te vertellen dat het hun schuld is dat [minderjarige] niet op vakantie mocht komen. [minderjarige] weet dat de moeder het niet eens is met de plaatsing in [plaats] . De moeder laat dat ook duidelijk merken. Dit zorgt allemaal voor onrust bij [minderjarige] . Dat uit zich in opnieuw agressief gedrag, zoals het gooien met spullen naar de begeleiding en schelden. Dat gedrag laat ze ook op school zien. Haar scholing komt daarmee in gevaar. Daardoor wordt [minderjarige] (nog verder) in haar ontwikkeling bedreigd.
De kinderrechter is dus van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing ziet op de uitvoering van de taak van de GI. Ook betreft het de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en is de aanwijzing noodzakelijk om concrete bedreigingen in haar ontwikkeling weg te nemen. De GI is dus bevoegd om de schriftelijke aanwijzing te geven.
Nu beoordeelt de kinderrechter of de GI die bevoegdheid op een correcte manier heeft gebruikt. Dat toetst de kinderrechter aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bijvoorbeeld aan het evenredigheidsbeginsel. De kinderrechter oordeelt dat is voldaan aan die algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Contact tussen de moeder en de jeugdzorgwerker vindt de kinderrechter ook belangrijk. De moeder kan en mag nog steeds contact hebben met de jeugdzorgwerker, omdat zij haar vijf berichten per dag mag sturen. Ook is er een wekelijks belmoment, waarbij de moeder haar vragen kan stellen en zorgen kan uiten. De schriftelijke aanwijzing is dus niet onevenredig zwaar. De moeder mag alleen niet zo veel en zo vaak berichten sturen. Zij krijgt aandacht en wordt gehoord, maar de jeugdzorgwerker hoeft niet alles te doen wat de moeder wil. Zeker niet als de wensen van de moeder niet goed zijn voor [minderjarige] .

7.De conclusie

De kinderrechter komt tot de conclusie dat:
- de schriftelijke aanwijzing van de GI een besluit is;
- de GI bevoegd is om de schriftelijke aanwijzing te geven;
- dat de GI op een correcte manier gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid.
De moeder houdt zich niet aan de schriftelijke aanwijzing, zij heeft haar gedrag niet verandert. Het is daarom, in het belang van [minderjarige] , noodzakelijk dat de schriftelijke aanwijzing wordt bekrachtigd.
Tegen de bekrachtiging staat geen hoger beroep open, maar alleen cassatie in het belang der wet. [6] De kinderrechter kan de bekrachtiging daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Deze uitspraak geldt wel meteen definitief, juist omdat er geen hoger beroep mogelijk is.

8.De beslissing

De kinderrechter:
bekrachtigt de aan de moeder gegeven schriftelijke aanwijzing van 9 augustus 2021 zoals die in deze beschikking is omschreven;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.N. Geerman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021.
LG

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Dit staat in artikel 1:263 lid 3 BW.
3.In de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Hiermee wordt het plan bedoeld zoals beschreven in artikel 4.1.3 lid 1 van de Jeugdwet.
5.Deze voorwaarden staan in artikel 1:263 lid 1 BW.
6.Zie artikel 807 Rv.